Uitspraak 200305009/1


Volledige tekst

200305009/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 juli 2003 in het geding tussen:

appellante

en

de raad van de gemeente Roermond.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2000 heeft de raad van de gemeente Roermond (hierna: de raad) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die wet luidde tot 3 april 2000, (hierna: de WRO) voor het ophogen van de 1e fase van het bestemmingsplan “Oolder Veste” op de percelen kadastraal bekend gemeente Herten, sectie […], diverse nummers, plaatselijk gelegen de gronden ten oosten en ten westen van de Merumerkerweg (hierna: de percelen).

Bij besluit van 23 november 2000 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juli 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 oktober 2003 heeft de raad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot A] en [vennoot B], bijgestaan door mr. S.A.R. Lely, advocaat te Roermond, en de raad, vertegenwoordigd door M.W.J.H. de Bock, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar namens [vergunninghouder] gehoord mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht.

2. Overwegingen

2.1. Met de verleende vrijstelling van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Rosslag-Offerkamp ‘87” en “Buitengebied Herten” (hierna: de oude bestemmingsplannen) is de raad vooruitgelopen op het ten tijde van de beslissing op bezwaar in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Oolder Veste” (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), waarmee de ophoging van de percelen in overeenstemming is. Gedeputeerde staten hebben dit bestemmingsplan bij besluit van 27 maart 2001 goedgekeurd.

Ingevolge artikel 28, zevende lid, van de WRO treedt het besluit van gedeputeerde staten omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt. Nu bij de Voorzitter van de Afdeling geen verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend ter zake van voornoemd besluit, is dit na afloop van de beroepstermijn in werking getreden.

2.2. Vast staat dat [vergunninghouder] de ophoging van de percelen, ten behoeve van te realiseren woningbouw ter plaatse, medio 2002 heeft verwezenlijkt onder de werking van het nieuwe bestemmingsplan. Ingevolge dit plan is geen aanlegvergunning vereist voor vorenbedoelde ophoging. De verhoging strookt met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Nu de ophogingswerkzaamheden zijn uitgevoerd toen de oude bestemmingsplannen ter plaatse niet meer golden was daarvoor geen vrijstelling van deze bestemmingsplannen meer vereist. Derhalve is van de verleende vrijstelling geen gebruik gemaakt.

2.3. Op grond van het bovenstaande is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat appellante niet meer kan bewerkstelligen wat zij met het instellen van het beroep en het hoger beroep heeft beoogd. Van enig belang bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling is geen sprake meer. De omstandigheid dat de Afdeling bij uitspraak van 2 oktober 2002, nummer 200102319/1, het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten deels heeft vernietigd doet hieraan niet af. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 21 december 1999, nummer H01.99.0245 (gepubliceerd in AB 2000/78 en BR 2000/491), brengt een redelijke wetstoepassing van artikel 28, zevende lid, van de WRO met zich mee dat aan de vernietiging van een goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten door de Afdeling geen terugwerkende kracht toekomt. Dit oordeel geldt ook voor de in het desbetreffende bestemmingsplan opgenomen gebruiks- en aanlegregimes.

2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004

71-455.