Uitspraak 200401328/2


Volledige tekst

200401328/2.
Datum uitspraak: 1 april 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Druten het bestemmingsplan "Druten-Kom 1994, herziening Havo-terrein Pax Christi" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 december 2003, nr. RE2003.53161, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 12 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2004, waar verzoekers in persoon en vertegenwoordigd door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. van Liempt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn de gemeenteraad van Druten, vertegenwoordigd door S. Tichelaar, ambtenaar van de gemeente, en Hendriks Projectontwikkeling, vertegenwoordigd door ing. R. Detmers, gemachtigde, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het bestemmingsplan voorziet in een bouwmogelijkheid voor 62 woningen op gronden op de hoek van de Geerstraat en de Parkweg in de kern Druten.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, enerzijds voor zover het betreft het plandeel dat voorziet in een bouwmogelijkheid voor vier woningen op een afstand van 1 á 1,5 meter vanaf de Geerstraat en anderzijds voor zover het betreft het plandeel dat voorziet in een bouwmogelijkheid voor woningen in het verlengde van de Weerpenningstraat. Zij verzoeken schorsing van het bestreden besluit met de bedoeling te voorkomen dat bouwvergunningen kunnen worden afgegeven en een onomkeerbare situatie zal ontstaan.

2.4. Het bestemmingsplan is in zoverre gewijzigd vastgesteld, voor zover thans van belang, dat een aanvankelijk aan de Geerstraat voorzien appartementencomplex is vervangen door vier grondgebonden woningen. Op de zitting is komen vast te staan dat twee van deze woningen zijn voorzien op de gronden aan de Geerstraat met de bestemming “Woondoeleinden-categorie EO” en de aanduiding “d”. De andere twee woningen zijn voorzien op de aangrenzende gronden met dezelfde bestemming, maar met de aanduiding “a”. Ter zitting is gebleken dat door de projectontwikkelaar een bouwplan is ingediend, waarin de hoekwoning op een afstand van ongeveer 4 meter van de Geerstraat is voorzien.

Blijkens de plankaart beschikt het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden-categorie EO” en de aanduiding “d” op voornoemde gronden voorts over twee voorgevelrooilijnen. De gemeenteraad heeft aangegeven dat hiervoor is gekozen om de beeldkwaliteit van de hoekwoning te waarborgen. Blijkens het ingediende bouwplan is de hoekwoning georiënteerd op de nieuwe ontsluitingsweg, zoals verzoekers wensen. De Voorzitter ziet op voorhand geen reden om aan te nemen dat het bouwplan niet op de voorgenomen wijze zal worden uitgevoerd.

2.5. Wat betreft de voorziene woningbouw aan de Weerpenningstraat is de maximale goothoogte in de planvoorschriften bepaald op 6 meter 90 en de maximale dakhelling op 55 graden. Hoewel dit kan leiden tot bebouwing die hoger is dan de bestaande woningen aan de Weerpenningstraat, overweegt de Voorzitter dat niet zodanige hoogteverschillen kunnen ontstaan dat verweerder het plandeel om die reden in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten. Ter zitting is voorts gebleken dat volgens het ingediende bouwplan de te bouwen woningen een goothoogte van 5 meter 80 en een nokhoogte van 10 meter zullen hebben. De Voorzitter heeft ook wat betreft dit plandeel geen reden om aan te nemen dat het bouwplan niet zal worden uitgevoerd, zoals ingediend. Verweerder heeft er voorts van kunnen uitgaan dat de toeneming van de verkeersbelasting ten gevolge van de voorziene woningen aan de Weerpenningstraat in verhouding tot de reeds bestaande verkeersbelasting gering zal zijn, gelet op het beperkte aantal te bouwen woningen.

2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter thans geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2004

392.