Uitspraak 200401290/2


Volledige tekst

200401290/2.
Datum uitspraak: 25 maart 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeksters], gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Maasdriel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 mei 2003, het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Buitengebied, herziening [verzoeksters]" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 december 2003, nr. RE2003.51065, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij brief van 11 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2004, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2004, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. H.S. Weeda, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Waterval, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Maasdriel, vertegenwoordigd door A.G. van Liempt, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het bestemmingsplan behelst een aanpassing van de voorschriften van het in 2000 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied, herziening [verzoeksters]”. Het plan beoogt de bouw van ontvangsthallen mogelijk te maken, teneinde het homogeniseringsproces van tunnelgrondstof, dat gepaard gaat met geur- en stankoverlast, van buiten naar binnen te verplaatsen. Daarnaast voorziet het plan in de mogelijkheid een eenmalige uitbreiding van bestaande tunnelgebouwen met maximaal 10% te realiseren. Het plan houdt een beperking in ten opzichte van de mogelijkheden die het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening [verzoeksters]” biedt.

Met het bestreden besluit heeft verweerder aan het plan goedkeuring verleend.

2.3. Verzoeksters kunnen zich met het besluit tot goedkeuring niet verenigen. Zij stellen dat het bestemmingsplan een goede bedrijfsvoering, in ieder geval voor het bedrijf [verzoekster A], onmogelijk maakt. Zij verzoeken schorsing van het besluit, teneinde te voorkomen dat door inwerkingtreding van het bestemmingsplan de aanvraag om bouwvergunning van [verzoekster A] ten behoeve van de bouw van een ontvangsthal en verplaatsing van tien pasteurisatietunnels, zal worden afgewezen.

2.4. Ter zitting is komen vast te staan dat [verzoekster B] een bouwvergunning heeft aangevraagd voor de bouw van een ontvangstinrichting ten behoeve van homogenisering van tunnelgrondstof. Het college van burgemeester en wethouders heeft de bouwvergunning verleend en de bouw van de ontvangsthal is inmiddels aangevangen. Hoewel het plan in de toekomst in de weg zou kunnen staan aan een uitbreiding van de productiecapaciteit van [verzoekster B] door middel van de oprichting van een extra tunnelgebouw, stelt de Voorzitter vast dat niet is gebleken dat het bedrijf thans concrete plannen heeft voor een dergelijke uitbreiding, of dat daartoe een bouwvergunningaanvraag is ingediend. Gelet hierop is met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang gemoeid.

2.5. Waar het betreft [verzoekster A] is ter zitting komen vast te staan dat een bouwvergunningaanvraag is ingediend ten behoeve van de bouw van een ontvangsthal en de verplaatsing van tien pasteurisatietunnels en dat het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel heeft geweigerd deze vergunning te verlenen. Tegen deze weigering heeft [verzoekster A] bezwaar gemaakt. De beslissing op het bezwaarschrift is echter aangehouden in afwachting van de beslissing op de aanvraag van een nieuwe milieuvergunning. Een schorsing van het bestreden besluit zou reeds hierom niet het door verzoeksters gewenste effect bewerkstelligen. Verder is de Voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat inwerkingtreding van het bestemmingsplan ertoe zal leiden dat negatief op het bezwaar van [verzoekster A] tegen de weigering van de bouwvergunning zal moeten worden beslist, aangezien niet is gebleken dat de bouwaanvraag van [verzoekster A] ziet op een uitbreiding van het aantal tunnelgebouwen. Ook in zoverre ontbreekt aan het verzoek het spoedeisend belang.

2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2004

392.