Uitspraak 200305275/1


Volledige tekst

200305275/1.
Datum uitspraak: 10 maart 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 22 juli 2003 in het geding tussen:

appellant

en

de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant.

1. Procesverloop

Bij brief van 8 januari 2003 heeft de (plv.) districtschef van de politieregio Midden en West Brabant appellant meegedeeld dat de door hem ingediende klacht met betrekking tot het optreden (dan wel nalaten op te treden) van het politieteam Wilhelminapark ongegrond is verklaard.

Bij uitspraak van 22 juli 2003, verzonden op 23 juli 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het beroep dat appellant heeft ingesteld tegen het niet tijdig door de korpsbeheerder nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 11 augustus 2003, 12 augustus en 29 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 30 september 2003 heeft de korpsbeheerder van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar appellant in persoon is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant heeft bij schrijven van 30 oktober 2002 een klacht ingediend bij de korpschef van de politieregio Midden West Brabant, betrekking hebbend op het niet opnemen van een aangifte ter zake van smaad en valsheid in geschrifte en op een weigering om door een derde verstrekte informatie uit de bij de regiopolitie beschikbare bestanden te verwijderen.

2.2. De Afdeling is van oordeel dat het als bestreden beslissing aangeduide schrijven van de (plv.) districtschef van 8 januari 2003 een schriftelijke inkennisstelling is van de bevindingen van het onderzoek naar de door appellant ingediende klacht alsmede van de conclusies die daaraan zijn verbonden in de zin van artikel 9:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 27 februari 2002, in zaak no. 200100372/1 (aangehecht), bevat een dergelijke inkennisstelling geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

2.3. Appellant heeft nog betoogd dat sprake is van een met een besluit gelijk te stellen weigering een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb. In dat kader heeft appellant erop gewezen, dat hij de korpsbeheerder reeds vele malen schriftelijk om helderheid heeft verzocht, en dat hij hierop nimmer antwoord heeft gekregen. Dit betoog faalt. Indien geen basis bestaat voor het nemen van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, ontstaat een dergelijke basis evenmin door tijdsverloop.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Koutstaal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004

383.