Uitspraak 200303917/2


Volledige tekst

200303917/2.
Datum uitspraak: 27 februari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bunnik het uitwerkingsplan “UW IX 2e fase van het bestemmingsplan “Dorpen Odijk”” vastgesteld.

Bij besluit van 9 december 2003, kenmerk 2003REG003163i, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 20 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 februari 2004, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [twee van de verzoekers], en verweerder, vertegenwoordigd door ir. M.J. Buruma, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn namens het college van burgemeester en wethouders daar gehoord D. Kaas, wethouder, en mr. C.M.E. Janssen en drs. H.G. Steutel, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, dat voorziet in woningbouw in de kern Odijk. Daartoe voeren zij aan dat de inspraak illusoir was en dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de planvoorbereiding, dat het plan onvoldoende openbare parkeerplaatsen bevat, dat de voorziene bebouwingsdichtheid te hoog is, dat het voorziene appartementencomplex te hoog is, dat de groenvoorziening ontoereikend is, dat het plan ten onrechte gefaseerd wordt uitgevoerd, dat de afstand tot hun woningen te gering is, dat de Van Velpenlaan breder moet worden waardoor een uit verkeersveiligheidsoogpunt wenselijk verspringend profiel kan worden aangelegd, dat de Jodichemdreef een breder profiel moet krijgen in verband met de te verwachten verkeerstoename en dat de invulling van het plan moet worden afgestemd op het uitwerkingsplan Peek dat eveneens in procedure is.

2.3. De Voorzitter overweegt als volgt.

2.4. Aan de orde is een verzoek in het kader van een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het verzoek dient in dit licht te worden bezien.

2.5. Ten betoge dat de inspraak illusoir was voeren verzoekers aan dat een groot aantal woningen al verkocht was voordat de mogelijkheid tot inspraak werd geboden. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat het reeds beginnen van de voorverkoop van de woningen door de projectontwikkelaar terwijl het uitwerkingsplan nog niet onherroepelijk is, voor risico van de projectontwikkelaar is en dat er geen verband bestaat met de procedure betreffende het uitwerkingsplan. De Voorzitter acht dit standpunt niet onjuist. Overigens laat artikel 6, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Dorpen Odijk” onder de daar genoemde voorwaarden bebouwing van de gronden toe nog voordat een uitwerkingsplan rechtskracht heeft verkregen.

De stelling van verzoekers dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de planvoorbereiding is namens het college van burgemeester en wethouders naar het oordeel van de Voorzitter afdoende weerlegd.

Ten aanzien van de bezwaren betreffende het aantal parkeerplaatsen en de bebouwingsdichtheid overweegt de Voorzitter het volgende. Blijkens de plantoelichting zullen 46 woningen worden gebouwd: 17 blokjes met twee-onder-één-kap woningen en 4 blokjes van 3 woningen. Op de hoek van de Veldwachter Willemslaan en de Peter van Velpenlaan is nagenoeg ter plaatse van het bestaande speelveld een groen veld voorzien. Op de kop van het plangebied, aan de Singel, zal een appartementengebouw verrijzen met 24 sociale huurwoningen. Gebleken is dat bij de inrichting van het gebied de in de uitwerkingsregels opgenomen parkeernormen, waarmee bij de uitwerking rekening dient te worden gehouden, zullen worden toegepast. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder deze normen ondeugdelijk had moeten achten. Voorts stelt de Voorzitter vast dat het totale aantal te bouwen woningen en appartementen aanzienlijk lager is dan het in de uitwerkingsregels genoemde maximum van 100. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het aantal woningen desondanks te groot had moeten achten.

Voorzover verzoekers zich keren tegen de hoogte van het voorziene appartementencomplex en in verband hiermee afstemming met het uitwerkingsplan “Peek” bepleiten, overweegt de Voorzitter dat dit onderdeel van het plan nog niet wordt uitgevoerd, zodat het verzoek in zoverre de vereiste spoed mist.

Dat door de bebouwing van het plangebied de groenvoorziening in de wijk zodanig in het gedrang zou komen, dat verweerder hiermee niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen is de Voorzitter niet gebleken.

Evenmin ziet de Voorzitter aanknopingspunten voor het oordeel dat de woningen op een onaanvaardbaar geringe afstand van de woningen van verzoekers worden gebouwd. Ook de noodzaak om tot verbreding van de wegprofielen van de Van Velpenlaan en de Jodichemdreef acht de Voorzitter onvoldoende aangetoond.

Het bezwaar van verzoekers tegen de gefaseerde uitvoering van uitwerkingsplan heeft geen betrekking op het uitwerkingsplan zelf en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.

2.6. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

De Voorzitter ziet mitsdien geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2004

210.