Uitspraak 200301005/1


Volledige tekst

200301005/1.
Datum uitspraak: 18 februari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Deventer,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 7 januari 2003 in het geding tussen:

de Vereniging Deventer Dames en twintig anderen, de besloten vennootschap “Neos beheer B.V.”, en de besloten vennootschap “Stavast Overijssel B.V.”, gevestigd respectievelijk wonend te Deventer,

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 7 augustus 2001 heeft appellant onder aanzegging van bestuursdwang aan Neos beheer B.V., onderscheidenlijk Stavast Overijssel B.V., gelast de seksinrichtingen aan onderscheidenlijk Bokkingshang 16 en 19 te Deventer met ingang van 20 augustus 2001 vanaf 5:00 uur tot en met zondag 16 september 2001 5:00 uur voor een ieder te sluiten en gesloten te houden.

Bij besluit van 9 april 2002 heeft appellant – voorzover thans van belang - de daartegen door voornoemde vennootschappen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) – voorzover thans van belang - het daartegen door die vennootschappen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, de besluiten van 7 augustus 2001 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 1 mei 2003 hebben voornoemde vennootschappen van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te Den Haag, en Neos beheer B.V. en Stavast Overijssel B.V., vertegenwoordigd door mr. A. van Driel, advocaat te Alkmaar, en mr. M.J. Scholten, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Hetgeen namens de Vereniging Deventer Dames is aangevoerd dient in hoger beroep buiten beschouwing te blijven. De Vereniging Deventer Dames is bij de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep en zij heeft daartegen geen hoger beroep ingesteld. Gelet daarop, is zij niet als belanghebbende aan te merken en kan zij niet als partij tot het geding worden toegelaten.

2.2. Ingevolge artikel 3.2.4, aanhef en vierde lid onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Deventer (hierna: de APV) kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, benoemde belangen of in het geval van strijdigheid met het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

Ingevolge artikel 3.2.5, aanhef en onder b, zijn de exploitant en de beheerder van de seksinrichting verplicht toereikende maatregelen te nemen om te voorkomen dat in de inrichting prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) of de Vreemdelingenwet (hierna: de Vw 2000) bepaalde.

2.3. Appellant klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant ten onrechte strijd met artikel 3.2.5, aanhef en onder b, van de APV aan de beslissing op bezwaar ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de in de inrichtingen aangetroffen prostituees uit zogenoemde associatielanden zoveel mogelijk reeds in het land van herkomst een vergunning tot verblijf als zelfstandig ondernemer en, voorzover nodig, een machtiging tot verblijf hadden aangevraagd. Voorzover deze aanvragen niet in het land van herkomst waren ingediend, hebben Neos beheer B.V. en Stavast Overijssel B.V. van de prostituees bij binnenkomst in Nederland geëist dat zij alsdan de aanvragen indienden. Een beslissing op deze aanvragen door de daartoe bevoegde organen bleef evenwel uit. Hiertegen zijn aldus Neos beheer B.V. en Stavast Overijssel B.V. tevergeefs rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank acht de lange afdoeningsduur van de aanvragen in strijd met het bepaalde in de hier van toepassing zijnde Associatieovereenkomsten tussen de landen uit het voormalige Oostblok enerzijds en de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten anderzijds, voorzover daarbij is bepaald dat de ontvangende landen weliswaar het karakter van de voorgenomen werkzaamheden mogen toetsen, doch niet op zodanige wijze dat de voor een partij uit een specifieke bepaling van de Associatieovereenkomst voortvloeiende voordelen teniet worden gedaan of beperkt. Onder deze omstandigheden kan, aldus de rechtbank, niet worden staande gehouden dat Neos beheer B.V. en Stavast Overijssel B.V. niet hebben voldaan aan hun verplichting toereikende maatregelen te nemen om te voorkomen dat in de inrichtingen prostitutie wordt uitgeoefend in strijd met het bij of krachtens de Wav of Vw 2000 bepaalde.

2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat niet hij, doch de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, respectievelijk de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het bevoegde orgaan is om te oordelen op aanvragen, als bedoeld in de Vw 2000 en de Wav. Tegen het uitblijven van een beslissing op zulke aanvragen kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Het is niet aan appellant om over de aanvragen om een verblijfsvergunning, dan wel tewerkstellingsvergunning te oordelen.

Appellant betwist niet dat de prostituees in afwachting van de beslissing op een aanvraag om een vergunning tot verblijf voor het verrichten van arbeid als zelfstandige prostituee rechtmatig in Nederland verbleven, doch betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij gedurende die periode geen werkzaamheden mochten verrichten.

Ten slotte wijst appellant op de omstandigheid dat de beslissing op bezwaar, anders dan de rechtbank heeft overwogen, mede is gebaseerd op politierapporten, waaruit blijkt dat ook prostituees zijn aangetroffen, afkomstig uit de Russische Federatie en Oekraïne, die allen evenmin beschikten over vergunningen, op grond waarvan zij werkzaamheden in Nederland mochten verrichten.

2.5. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of prostituees in Nederland die uit zogeheten associatielanden afkomstig zijn en rechtmatig in Nederland verblijven, in afwachting van de beslissing op een aanvraag om een vergunning tot verblijf voor het verrichten van arbeid als zelfstandig prostituee, hun bedrijfsmatige activiteiten mogen verrichten.

Voorzover appellant er op heeft gewezen dat in de betrokken panden ook prostituees uit andere landen werkzaam waren, gaat de Afdeling daar aan voorbij, omdat de aanwezigheid van die prostituees niet ten grondslag is gelegd aan het besluit van 9 april 2002. In dat besluit wordt het advies van de Algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van de gemeente Deventer overgenomen, waarin als uitgangspunt is genomen dat beantwoord moest worden de vraag, aan welke eisen prostituees uit de associatielanden moeten voldoen om in Nederland werkzaam te mogen zijn.

2.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 januari 2003 in zaak no. 200205287/1 (JV 2003/131) maakt de omstandigheid dat de prostituees in afwachting van een beslissing op de aanvraag rechtmatig in Nederland verblijven niet dat zij in dat stadium aan de zogenoemde Associatieovereenkomsten aanspraak kunnen ontlenen om hier te lande arbeid als zelfstandige te mogen verrichten. Zolang de prostituees niet hebben voldaan aan de in de Nederlandse wetgeving gestelde procedurele vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning en het daaraan gekoppelde en aan de Associatieovereenkomsten ontleende recht arbeid te verrichten als zelfstandige, is hun het verrichten van arbeid hier te lande in elk geval niet toegestaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 27 september 2001 (Barkoci en Malik; JV 2001/304) moet worden afgeleid dat het op deze wijze reguleren van de aanspraak op vestiging in overeenstemming is met artikel 59 van de Overeenkomst. Ten tijde van belang, en dit is niet in geschil, waren de aangetroffen prostituees geen van allen in het bezit van een geldige verblijfsvergunning. Gelet op het vorenoverwogene, heeft appellant zich op het standpunt mogen stellen dat in de inrichting prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wav of de Vw 2000 bepaalde. Reeds hierom is het hoger beroep gegrond.

2.7. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding de zaak zelf af te doen.

2.8. Gelet op het hetgeen Neos beheer B.V. en Stavast Overijssel B.V. in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd, kan niet worden geoordeeld dat appellant ten onrechte strijd met artikel 3.2.5, aanhef en onder b, van de APV aan de beslissing op bezwaar ten grondslag heeft gelegd.

Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het bij de rechtbank door Neos beheer B.V. en Stavast Overijssel B.V. ingestelde beroep alsnog ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 7 januari 2003, Awb 02/467 en Awb 02/516, voorzover daarbij het beroep van Neos beheer B.V. en Stavast Overijssel B.V. gegrond is verklaard en het besluit van 9 april 2002 is vernietigd;

III. verklaart het door Neos beheer B.V. en Stavast Overijssel B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2004

91-421.