Uitspraak 200304396/1


Volledige tekst

200304396/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 28 mei 2003 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

appellant sub 1.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2002 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) het verzoek van [wederpartij] om handhavend op te treden tegen de in/aan het pand [locatie] te Nunspeet (hierna: het pand) aangebrachte bouwkundige voorzieningen en het gebruik van dat pand voor kamerverhuur, afgewezen.

Bij besluit van 15 november 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 28 mei 2003, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 2 juni 2003, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 11 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2003, en [appellant sub 2] bij brief van 2 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Laatstgenoemd hoger beroep is aangevuld bij brief van 29 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 september 2003 heeft [wederpartij] een memorie ingediend. Bij brief van 5 november 2003 heeft het college gereageerd op het hoger beroep van [appellant sub 2]. Bij brief van 12 november 2003 heeft [wederpartij] daarop gereageerd.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2004, waar het college, vertegenwoordigd door G. de Vries, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier.

2. Overwegingen

2.1. Het college betoogt dat het gebruik van het pand niet in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan “Kom Nunspeet” ter plaatse geldende bestemming “Woondoeleinden, eengezinshuizen”. Gelet hierop betoogt het dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de bestreden beslissing op bezwaar is gebaseerd op het standpunt dat het gebruik van het pand op één lijn is te stellen met een gebruik van het pand als pension, waarvoor bij besluit van 4 januari 1990 vrijstelling en bouwvergunning is verleend.

2.2. Dit betoog faalt. Blijkens het bij de bestreden beslissing op bezwaar behorende advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften van de gemeente Nunspeet, is de rechtbank er terecht vanuit gegaan dat bij dit besluit is geweigerd handhavend op te treden omdat het gebruik van het pand in overeenstemming zou zijn met de bij besluit van 4 januari 1990 verleende vrijstelling en bouwvergunning. Voorts kan niet worden staande gehouden dat het gebruik van het pand in overeenstemming is met de bestemming “Woondoeleinden, eengezinshuizen”. Anders dan het college betoogt kan een pand met uitsluitend commerciële verhuur van 25 kamers, ook als daarbij slechts gebruik kan worden gemaakt van centrale voorzieningen zoals een keuken, douche en toilet, niet worden aangemerkt als - het gebruik van - een huis met één gezin en derhalve niet als een gebouw dat één woning omvat zoals bedoeld met de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan opgenomen begripsbepaling van “ééngezinshuis”.

2.3. [appellant sub 2] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het huidige gebruik van het pand niet op één lijn kan worden gesteld met het gebruik als pension, waarvoor bij besluit van 4 januari 1990 vrijstelling en bouwvergunning is verleend.

2.3.1. Dit betoog faalt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat destijds aan de bewoners van het pand vrijstelling is verleend voor het bieden van pension, inhoudende het tegen betaling verstrekken van kost en inwoning aan recreanten. Sedert medio 2001 worden in het pand door eigenaren die geen bewoner zijn van het pand, onzelfstandige woonruimten verhuurd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat dit gebruik dient te worden onderscheiden van het bieden van pension, zoals daarvoor in 1990 vrijstelling is verleend.

2.4. Uit het voorgaande volgt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de met het oog op gebruik voor kamerverhuur uitgevoerde bouwwerkzaamheden bouwvergunningvrij zijn. De aangebrachte bouwkundige voorzieningen kunnen niet worden aangemerkt als veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in het ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende artikel 43, eerste lid, onder e, van de Woningwet, reeds omdat geen sprake is van handhaving van bestaand, niet-wederrechtelijk, gebruik.

2.5. De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.

2.6. De Afdeling acht termen aanwezig om het college als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van de hoger beroepen gemaakte proceskosten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet in de door [wederpartij] in verband met de behandeling van de hoger beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Nunspeet te worden betaald aan [wederpartij].

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004

292.