Uitspraak 200205863/1


Volledige tekst

200205863/1.
Datum uitspraak: 26 november 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Uitgeversmaatschappij De Limburger B.V.", gevestigd te Maastricht, en [appellant b], wonend te Posterholt,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht van 27 september 2002 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van [appellant b], werkzaam als journalist bij Dagblad De Limburger, om inzage in bestuursnotulen van de Stichting Geusselt (hierna ook: de Stichting), wegens het niet voorhanden zijn bij de gemeente van de verzochte documenten.

Bij besluit van 11 juli 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 september 2002, verzonden op 11 oktober 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 4 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 28 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn op 20 mei 2003 nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2003, waar [appellant b] in persoon en appellante De Limburger B.V., vertegenwoordigde door [naam], adjunct-hoofdredacteur, beide bijgestaan door mr. J.L.J.E. Koster, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. Bindels, gemachtigde, ambtenaar der gemeente, bijgestaan door mr. P.H. Brandts, advocaat te Maastricht, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:

a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wob, voorzover hier van belang, is deze wet van toepassing op de volgende bestuursorganen:

a. …;

b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie;

c. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;

d. andere bestuursorganen, voorzover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

2.2. Het op grond van de Wob door [appellant b] ingediende verzoek heeft, voorzover in hoger beroep van belang, betrekking op notulen van vergaderingen van de Stichting Geusselt vanaf 1 januari 2000 ter zake van een zogenoemde reddingsoperatie van voetbalclub MVV.

Dit verzoek is gericht aan de gemeente Maastricht. De daarop gevolgde beslissing van het college hield in dat de stukken niet bij de gemeente voorhanden zijn en het verzoek derhalve werd afgewezen. Bij de beslissing op bezwaar heeft het college deze afwijzing gehandhaafd en nader onderbouwd met de argumenten dat de Stichting niet kan worden aangemerkt als zelfstandig bestuursorgaan en dus niet zelf gehouden is op grond van de Wob informatie te verstrekken over bij haar berustende stukken, en dat het college in dit geval niet Wob-plichtig is voor de bij de Stichting berustende stukken omdat de Stichting niet onder verantwoordelijkheid van het college valt.

2.3. Onbestreden is dat de verzochte documenten feitelijk niet bij het college berusten.

2.4. Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan de vraag of de stukken moeten worden geacht te berusten bij het college, met andere woorden of sprake is van berusten bij het college in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob, slaagt niet. De voorzieningenrechter heeft meerdere overwegingen gewijd aan de vraag of de Stichting werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college. Deze vraag kan niet los worden gezien van de vraag of de stukken moeten worden geacht te berusten bij het college. Een bestuursorgaan kan immers informatie waarover een andere instelling, dienst of bedrijf 'fysiek' beschikt, uitsluitend verstrekken indien moet worden aangenomen dat door zo'n organisatie onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan wordt gewerkt.

2.4.1. Volgens appellanten had de voorzieningenrechter voorts bij de beantwoording van de vraag of de Stichting een onder verantwoordelijkheid van het college werkzame instelling, dienst of bedrijf is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, niet mogen volstaan met een uitleg die is gebaseerd op de statuten van de Stichting. Volgens hen had ook moeten worden gekeken naar hoe de Stichting daadwerkelijk heeft gefunctioneerd. In hun ogen heeft de voorzieningenrechter in dit verband een te restrictieve uitleg gegeven aan de statuten van de Stichting. Zij hebben er daarbij op gewezen, samengevat weergegeven, dat één of twee wethouders zitting hebben in het bestuur van de Stichting, dat topambtenaar [naam] directeur is van de Stichting en dat de gemeente via hen de macht heeft door middel van een enkele aanwijzing of opdracht de desbetreffende stukken "onder berusting van de gemeente" te brengen.

De voorzieningenrechter heeft voor de beantwoording van de vraag of de Stichting werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college niet ten onrechte aansluiting gezocht bij de statuten van de Stichting. Daarin kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid van de stelling van appellanten dat het college opdrachten of aanwijzingen kan geven aan de Stichting en/of dat de Stichting zich dient te richten naar de opdrachten of aanwijzingen van het college. Van een te restrictieve uitleg van de statuten door de voorzieningenrechter is niet gebleken. Ook overigens is niet gebleken dat de Stichting onder verantwoordelijkheid van het college werkzaam is als vorenbedoeld.

2.5. Appellanten hebben in hoger beroep voorts het oordeel van de voorzieningenrechter bestreden dat de Stichting geen bestuursorgaan is, als bedoeld in de Awb.

Ter zitting hebben appellanten uitdrukkelijk meegedeeld dat zij zich niet keren tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Stichting geen bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, aanhef en onder a, van de Awb.

Het betoog van appellanten dat de Stichting een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb faalt. De voorzieningenrechter is met juistheid nagegaan of aan de Stichting een of meer overheidstaken en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. Nu uit de statuten noch uit de overige stukken van het dossier noch anderszins is gebleken dat daarvan sprake is en de Stichting aldus in staat zou zijn de rechtspositie van rechtssubjecten in enig opzicht te bepalen, heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat de Stichting niet met enig openbaar gezag is bekleed en derhalve geen bestuursorgaan is, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

2.6. Voor anticipatie op artikel 2.3.2.2., tweede lid, van het Voorontwerp Vierde Tranche Awb, zoals door appellanten gevraagd, bestaat geen aanleiding. Uitgegaan moet worden van de wettelijke bepalingen die golden ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar.

2.7. Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college niet was gehouden de verzochte documenten op grond van de Wob te verstrekken en evenmin om het verzoek door te zenden aan de Stichting.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met enige verbetering van de gronden, te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003

204-402.