Uitspraak 202304383/1/R3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2025:1278
- Datum uitspraak
- 26 maart 2025
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 16 mei 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harlingen het wijzigingsplan "Harlingen - [locatie 1]" vastgesteld. Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van een appartementengebouw, bestaande uit 5 appartementen, op een perceel aan de [locatie 1] in Harlingen. Daartoe zal een ter plaatse aanwezig bedrijfsgebouw worden gesloopt. Op grond van het bestemmingsplan "Binnenstad en veerhavengebied" heeft het perceel de bestemming "Bedrijf". Het moederplan voorziet in artikel 27, lid a in de mogelijkheid om onder voorwaarden de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemming "Wonen". Met het wijzigingsplan heeft het college de bedrijfsbestemming van het perceel op grond van dat artikellid gewijzigd naar de bestemming "Wonen". [appellante], die woonachtig is aan de [locatie 2] in Harlingen, kan zich niet verenigen met het in het wijzigingsplan voorziene appartementengebouw.
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- RO - Friesland
202304383/1/R3.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Harlingen,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Harlingen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Harlingen -[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het college hebben ieder voor zich nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 oktober 2024, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde A], en het college, vertegenwoordigd door L. van Buuren en H. Feenstra, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [partij], bijgestaan door [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpwijzigingsplan is op 19 december 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van een appartementengebouw, bestaande uit 5 appartementen, op een perceel aan de [locatie 1] in Harlingen (hierna: het perceel). Daartoe zal een ter plaatse aanwezig bedrijfsgebouw worden gesloopt.
3. Op grond van het bestemmingsplan "Binnenstad en veerhavengebied" (hierna: het moederplan) heeft het perceel de bestemming "Bedrijf". Het moederplan voorziet in artikel 27, lid a in de mogelijkheid om onder voorwaarden de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemming "Wonen". Met het wijzigingsplan heeft het college de bedrijfsbestemming van het perceel op grond van dat artikellid gewijzigd naar de bestemming "Wonen".
4. [appellante], die woonachtig is aan de [locatie 2] in Harlingen, kan zich niet verenigen met het in het wijzigingsplan voorziene appartementengebouw.
5. [partij] is initiatiefnemer van de voorziene herontwikkeling van het perceel.
Toetsingskader
6. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat, in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Het moederplan
7. Ingevolge de op het perceel betrekking hebbende wijzigingsbevoegdheid in artikel 27, lid a, van de regels van het moederplan kan onder meer de bestemming "Bedrijf" worden gewijzigd in de bestemming "Wonen", met dien verstande dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van onder meer de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht.
8. Voorts is aan het perceel de aanduiding beschermd stadsgezicht toegekend, hetgeen ingevolge artikel 19.1 van de regels van het moederplan, welk artikelonderdeel is geïncorporeerd in de regels van het wijzigingsplan, met zich brengt dat de bestemming ervan mede is gericht op het behoud en het herstel van de cultuurhistorische waarden van het stadsgezicht, zoals weergegeven in de toelichting van het aanwijzingsbesluit van Harlingen, dat is opgenomen in een bijlage bij de planregels van het moederplan. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen - wat thans niet aan de orde is - zal daarmee rekening moeten worden gehouden.
9. Ook kunnen ingevolge artikel 19.3 van de regels van het moederplan, welk artikelonderdeel eveneens is geïncorporeerd in de regels van het wijzigingsplan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van onder meer de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht nadere eisen worden gesteld aan onder meer de gevelindeling van gebouwen, het materiaal gebruik, de nokrichting van gebouwen en de plaats, oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte van bebouwing. Ook deze bevoegdheid komt aan de orde bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen, hetgeen - zoals reeds is gesteld - thans niet aan de orde is.
10. Het moederplan voorziet ter plaatse van het perceel bij recht in bedrijfsbebouwing met een maximale bouwhoogte van 12 m. Het wijzigingsplan voorziet aldaar bij recht in maximale bouwhoogten van 9,5 m, 10 m en 12 m.
Het ontbreken van een visie op de ontwikkeling van dit deel van Harlingen
11. [appellante] betoogt dat een visie op de ontwikkeling van dit deel van Harlingen ontbreekt.
11.1. Voor Harlingen is de Structuurvisie Harlingen 2025 vastgesteld. Voorts geldt hier de Notitie Bouwhoogten Harlingen 2010. Deze visie en notitie bevatten een visie op de ontwikkeling van dit deel van Harlingen. Het college heeft het voorziene appartementengebouw als passend binnen deze visie en notitie geacht. Daargelaten of het ontbreken van een visie op de ontwikkeling van dit deel van Harlingen gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van het wijzigingsplan, mist dit betoog derhalve feitelijke grondslag.
Het betoog slaagt niet.
Het handhaven van de bestaande bebouwing
12. [appellante] beoogt dat de bestaande bebouwing op het perceel met het daaraan eventueel toekennen van een andere functie had kunnen worden gehandhaafd, althans dat de mogelijkheden daartoe onvoldoende zijn onderzocht.
12.1. Het bestaande bedrijfspand op het perceel is niet aangewezen als monument. Ook is het niet aangemerkt als een beeldbepalende woning. Het moederplan verzet zich er op zich ook niet tegen dat de bestaande bebouwing op het perceel wordt gesloopt en ter plaatse nieuwbouw wordt gerealiseerd. Wel maakt het perceel deel uit van het beschermd stadsgezicht, maar dat betekent niet dat het bestaande bedrijfspand daarmee zou moeten worden gehandhaafd. Ter plaatse kan nieuwe bebouwing worden opgericht, mits de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht aldaar maar worden versterkt en behouden. Vergelijk artikel 19.1 van de regels van het moederplan. De eigenaar van het bedrijfspand heeft bij het college aangegeven dat een commerciële verhuur van het pand op een structurele basis voor bedrijfsdoeleinden problematisch is gebleken en dat hij daarom ter plaatse nieuwbouw in de vorm van het voorziene appartementengebouw met de daarin toegelaten maximaal 5 appartementen wil oprichten. Het toekennen van een woonbestemming aan het perceel past binnen de Structuurvisie Harlingen 2025. En in de nabijheid van het perceel zijn woonfuncties vanuit planologisch en feitelijk oogpunt ook overheersend.
12.2. Daargelaten of dat met het wijzigingsplan zou kunnen worden tegengegaan, heeft het college gelet hierop ervoor mogen kiezen het mogelijk te blijven maken dat de bestaande bebouwing wordt vervangen door nieuwbouw.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
13. [appellante] betoogt dat het voorziene appartementengebouw leidt tot een verslechtering van haar woon- en leefklimaat. Dit betreft in het bijzonder een verminderde zonlichttoetreding en een weerkaatsing van geluid.
13.1. Gelet op de toepasselijke wijzigingsvoorwaarden, als opgenomen in artikel 27, lid a, van de regels van het moederplan, plaatst de Afdeling dit betoog van [appellante] in de sleutel van de vraag of het voorziene appartementengebouw leidt tot een onevenredig te achten aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de gronden van [appellante], het straat- en bebouwingsbeeld ter plaatse en de woonsituatie van [appellante] als bedoeld in dat artikelonderdeel.
13.2. Het moederplan voorziet ter plaatse van het perceel bij recht in een maximale bouwhoogte van 12 m. Het wijzigingsplan voorziet aldaar bij recht in maximale bouwhoogten van 9,5 m, 10 m en 12 m. In die zin voorziet het wijzigingsplan bij recht in lagere bebouwing dan het moederplan met ook alle positieve gevolgen voor de bezonning van de woning van [appellante].
13.3. Blijkens de door [appellante] ingebrachte bezonningsstudie zal het voorziene appartementengebouw ten opzichte van de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel leiden tot een vermindering van de bezonning in de woning van [appellante]. Zoals op de zitting ook is besproken bedraagt deze vermindering van de bezonning op 21 maart maximaal 35 minuten per etmaal. Deze vermindering van de bezonning zal vervolgens in de maanden april, mei en juni afnemen, en wel in die zin dat op 21 juni van een vermindering van de bezonning geen sprake meer zal zijn. Daarna zal de vermindering van de bezonning weer toenemen, en wel in die zin dat deze op 21 oktober weer maximaal 35 minuten zal bedragen. Een dergelijke vermindering van de bezonning wordt door het college als niet significant aangemerkt. Zoals ook op de zitting aan de orde is gekomen, zal de vermindering van de bezonning op de woning van [appellante] groter zijn in geval op het perceel bebouwing wordt opgericht met een hoogte zoals bij recht voorzien in het moederplan.
13.4. De afstand tussen de woning van [appellante] en de op het perceel in het wijzigingsplan voorziene bebouwing bedraagt tenminste 16 m. Dat is dezelfde afstand als de bebouwing die het moederplan op het perceel mogelijk maakt. Een dergelijke afstand is in binnenstedelijke gebied, waarbinnen het voorziene appartementengebouw en de woning van [appellante] zijn gelegen, niet ongebruikelijk. Het moederplan voorziet bij recht in bebouwing met een grotere hoogte op het perceel dan het wijzigingsplan. Voor zover daarvan sprake kan zijn, leidt de in het wijzigingsplan voorziene bebouwing aldus niet tot grotere geluidsweerkaatsingeffecten dan de in het moederplan voorziene bebouwing. Daarbij komt ook dat de intensiteit van het verkeer in de William Boothstraat beperkt is en ter plaatse maximaal 30 km/uur mag worden gereden.
13.5. Ook de bij recht voorziene maximale bouwhoogten van het appartementengebouw zijn in een binnenstedelijk gebied, waarin dit appartementengebouw en de woning van [appellante] zijn gelegen, niet ongebruikelijk. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat, zoals hiervoor ook is overwogen, het moederplan bij recht voorziet in bebouwing met een grotere bouwhoogte op het perceel.
13.6. Een bedrijfsmatig gebruik van het perceel kan leiden tot milieuhygiënische gevolgen op de omgeving op het gebied van onder meer geluid, stof, stank en trillingen. Dergelijke gevolgen doen zich bij een gebruik van het perceel voor woondoeleinden niet voor.
13.7. Het aantal verkeersbewegingen, uitgaande van een gebruik van maximaal 5 op het perceel aanwezige woonappartementen, bedraagt blijkens het memo van RHO Adviseurs van 23 mei 2023 met kenmerk 20220054 - bijlage 1 bij de toelichting van het wijzigingsplan - maximaal 26 lichte motorvoertuigen per etmaal. Een dergelijke toename is zo beperkt dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat dat niet tot een onaanvaardbaar te achten toename van de geluidsbelasting ter plaatse zal leiden. Daarbij is ook relevant dat de maximumverkeerssnelheid in de William Boothstraat 30 km/uur bedraagt. Bovendien leidt een bedrijfsmatig gebruik van het perceel ook tot verkeersbewegingen van lichte motorvoertuigen van personeel en bezoekers en van vrachtverkeer.
13.8. De Afdeling stelt voorop dat het moederplan over de band van de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid voorziet in de mogelijkheid om een woonbestemming toe te kennen aan het perceel. De Afdeling is van oordeel dat het college op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, heeft kunnen oordelen dat het in het wijzigingsplan voorziene appartementengebouw niet tot een onevenredig te achten aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de gronden van [appellante], het straat- en bebouwingsbeeld ter plaatse en de woonsituatie van [appellante] in de zin van artikel 27, lid a van de regels van het moederplan zal leiden.
Het betoog slaagt niet.
Het ingediende verweerschrift
14. [appellante] betoogt dat de heer Feenstra niet bevoegd was het verweerschrift namens het college in te dienen.
14.1. Gelet op de procesmachtiging/procesmandaat gemeente Harlingen 2023 was de heer Feenstra bevoegd namens het college een verweerschrift in te dienen.
Het betoog slaagt niet
Overige aspecten
15. De vraag van [appellante] of met betrekking tot de initiatiefnemer van het voorziene appartementengebouw een screening ingevolge de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur heeft plaatsgevonden en het verzoek van [appellante] om dienaangaande een procedure uit hoofde van die wet op te starten gaan het bestek van deze beroepsprocedure, die het wijzigingsplan betreft, te buiten. Op dit aspect, dat niet wordt beschouwd als beroepsgrond, gaat de Afdeling niet in.
Conclusie
16. Het beroep van [appellante] is ongegrond.
17. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Huussen, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Huussen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
1070