Uitspraak 202405059/1/V3


Volledige tekst

202405059/1/V3.
Datum uitspraak: 13 maart 2025

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 juli 2024 in zaak nr. 24/3955 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd.

Bij uitspraak van 19 juli 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.L. Sett, advocaat in Vleuten, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 5 van de uitspraak van de rechtbank over.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Dallinga
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025

18-1122