Uitspraak 202500671/1/V3


Volledige tekst

202500671/1/V3.
Datum uitspraak: 13 maart 2025

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 27 januari 2025 in zaak nr. NL25.1034 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2024 heeft de minister de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 27 januari 2025 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel van bewaring (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).

2.       Wat de vreemdeling in hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.

3.       De Afdeling is onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025

47