Uitspraak 202400564/1/R4
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2025:643
- Datum uitspraak
- 19 februari 2025
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel een invorderingsbesluit genomen. Bij besluit van 12 maart 2021 heeft het college Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. gelast de huisvesting van arbeidsmigranten in het kantoor Molenkampsweg 12 in Brakel en de loods aan de zijde van de bedrijfswoning aan de Molenkampsweg 14 in Brakel (hierna: de percelen) te (laten) beëindigen en beëindigd (laten) houden. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 30.000,00 ineens. De last onder dwangsom is opgelegd wegens het in strijd met de op grond van het inpassingsplan "Tuinbouw Bommelerwaard" op de percelen geldende bestemming "Agrarisch-Tuinbouw", op de percelen huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten. In het besluit staat verder dat het college, in verband met het tijdig indienen van "een ontvankelijke (complete) aanvraag" om een omgevingsvergunning door Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V., de handhaving kan opschorten tot het moment dat er op deze aanvraag is beslist.
- Hoger beroep
- Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
202400564/1/R4.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V., beide gevestigd in Brakel, gemeente Zaltbommel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 december 2023 in zaak nr. 22/1118 in het geding tussen:
Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2021 heeft het college een invorderingsbesluit genomen.
Bij besluit van 18 januari 2022 heeft het college het besluit van 7 oktober 2021 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 14 december 2023 heeft de rechtbank het door Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 januari 2025, waar Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.C. Bragt, rechtsbijstandverlener in Zaltbommel, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 12 maart 2021 heeft het college Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. gelast de huisvesting van arbeidsmigranten in het kantoor Molenkampsweg 12 in Brakel en de loods aan de zijde van de bedrijfswoning aan de Molenkampsweg 14 in Brakel (hierna: de percelen) te (laten) beëindigen en beëindigd (laten) houden. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 30.000,00 ineens. De last onder dwangsom is opgelegd wegens het in strijd met de op grond van het inpassingsplan "Tuinbouw Bommelerwaard" op de percelen geldende bestemming "Agrarisch-Tuinbouw", op de percelen huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten. In het besluit staat verder dat het college, in verband met het tijdig indienen van "een ontvankelijke (complete) aanvraag" om een omgevingsvergunning door Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V., de handhaving kan opschorten tot het moment dat er op deze aanvraag is beslist.
Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. hebben geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 maart 2021 tot het opleggen van de last onder dwangsom. Dat besluit is onherroepelijk geworden.
2. Op 15 juli 2021 is door de Omgevingsdienst Rivierenland een controle gehouden. Uit het controlerapport volgt dat door toezichthouders is geconstateerd dat de huisvesting van arbeidsmigranten op de percelen niet is beëindigd. Bij besluit van 7 oktober 2021 is het college overgegaan tot invordering van een dwangsom van € 30.000,00. Naar aanleiding van het door Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. daartegen gemaakte bezwaar, heeft het college bij besluit van 18 januari 2022 het besluit van 7 oktober 2021 in stand gelaten.
3. De rechtbank heeft het door Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. tegen het besluit van 18 januari 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is onder meer tot de conclusie gekomen dat de door Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college van invordering had moeten afzien.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college wegens bijzondere omstandigheden van invordering had moeten afzien. Zij wijzen er op dat zij met het college in gesprek waren over het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Er was nog onduidelijkheid over enkele aan te leveren stukken, maar Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. waren, juist omdat zij in gesprek waren met het college, in de veronderstelling dat het hen zou lukken om de aanvraag voor het aflopen van de begunstigingstermijn in te dienen. Daarom hebben zij geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 maart 2021 tot het opleggen van de last onder dwangsom.
Verder voeren zij in dit verband aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er sprake was van overmacht, waardoor niet tijdig aan de last kon worden voldaan. Het was volgens Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. niet mogelijk om alle tijdelijke arbeidskrachten elders onder te brengen. Op de zitting hebben zij toegelicht dat er geen (huur)woningen beschikbaar waren. Bovendien konden de tijdelijke arbeidskrachten door de beperkende maatregelen die golden in verband met het coronavirus niet ondergebracht worden in huisvestingslocaties van andere telers. Vanwege het oogstseizoen en de op dat moment te verrichten werkzaamheden was het echter wel noodzakelijk dat deze arbeidskrachten in de buurt van het bedrijf verbleven, aldus Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V.
4.1. Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het college niet wegens bijzondere omstandigheden van gehele of gedeeltelijke invordering van de dwangsom had moeten afzien. Pas in hoger beroep en nader toegelicht op de zitting, is door Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. aan de orde gesteld dat zij niet aan de last konden voldoen, omdat de enige mogelijkheid om aan de last te voldoen was de tijdelijke arbeidskrachten op straat te zetten en zij dit niet wilden doen. De Afdeling wijst erop dat zij deze omstandigheden eerder aan de orde hadden moeten en kunnen stellen, namelijk ruim voor het aflopen van de begunstigingstermijn. C.H. Mans heeft het college bij e-mail van 1 juni 2021 weliswaar gevraagd om verlenging van de begunstigingstermijn, maar uit dat verzoek volgt niet dat wordt gevraagd om verlenging van de termijn wegens de hiervoor genoemde omstandigheden. Bovendien hadden zij bezwaar kunnen maken tegen het besluit van 12 maart 2021 en in bezwaar kunnen aanvoeren dat zij niet aan de last konden voldoen. Dat volgens Agro Heritage B.V. en Agro Estate Holding B.V. nog met het college werd gesproken over de aanvraag is op zichzelf geen grond voor het oordeel dat zij geen bezwaar konden maken tegen dat besluit en maakt evenmin dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het college van invordering had moeten afzien of het bedrag had moeten matigen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
776-1152