Uitspraak 202407812/1/V3 en 202407812/2/V3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2025:30
- Datum uitspraak
- 8 januari 2025
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 15 november 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
- Voorlopige voorziening / hoofdzaak
- Asiel
202407812/1/V3 en 202407812/2/V3.
Datum uitspraak: 8 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 december 2024 in zaak nr. NL24.45169 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 13 december 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hogerberoepschrift gaat namelijk onder meer over rechtsvragen die eerder door de Afdeling zijn beantwoord (uitspraken van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, onder 6.3‑6.5, over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen, en ECLI:NL:RVS:2024:3456, onder 3, over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025
18-1122