Uitspraak 202405661/1/A2


Volledige tekst

202405661/1/A2.
Datum uitspraak: 31 december 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,

en

het college van beroep voor de examens van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: het CBE),
verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing hebben examinatoren de afstudeeropdracht van [appellant] voor de opleiding Finance & Control van de Hanzehogeschool Groningen met een onvoldoende beoordeeld.

Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 december 2024. Het CBE, vertegenwoordigd door mr. J. Knip, heeft via videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft de opleiding Finance & Control aan de Hanzehogeschool Groningen gevolgd. Zijn afstudeeropdracht voor deze opleiding is zowel bij de eerste als bij de tweede kans met een onvoldoende beoordeeld.

2.       De examencommissie van het Instituut voor Business Marketing en Finance van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: de examencommissie) heeft bij beslissing van 29 november 2011 het verzoek van [appellant] om een derde beoordeling door nieuwe beoordelaars van zijn afstudeeropdracht afgewezen. Bij beslissing van 9 februari 2022 heeft het CBE het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep gegrond verklaard, de beslissing van 29 november 2011 vernietigd en de examencommissie opgedragen om de afstudeeropdracht van [appellant] opnieuw te laten beoordelen door twee onafhankelijke examinatoren, die geen leden zijn van de examencommissie.

3.       Twee examinatoren hebben de afstudeeropdracht vervolgens met een onvoldoende beoordeeld (hierna: de derde beoordeling).

4.       [appellant] heeft bij brief van 5 april 2024 een beroepschrift naar de Afdeling gestuurd, waarin hij heeft aangevoerd dat zijn afstudeeropdracht niet zorgvuldig beoordeeld is. De Afdeling heeft dit beroepschrift op 25 april 2024 doorgestuurd naar het CBE, waarbij zij heeft medegedeeld dat het CBE bevoegd is daarvan kennis te nemen.

5.       Het CBE heeft [appellant] via telefonisch contact verwezen naar de Dean van het Instituut voor Business, Marketing en Finance van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: de Dean) om te bespreken wat de mogelijkheden zijn om af te studeren.

6.       De Dean heeft bij brief van 4 juli 2024 aan [appellant] medegedeeld dat het nodig is dat [appellant] is ingeschreven bij de Hanzehogeschool Groningen om een hernieuwd afstudeertraject te volgen. Verder heeft de Dean erop gewezen dat de termijn om beroep in te stellen tegen de derde beoordeling ruimschoots is overschreden en dat deze daarom inhoudelijk niet meer ter discussie kan staan.

7.       [appellant] heeft bij brief van 8 juli 2024 zich opnieuw tot de Afdeling gewend. Hij heeft aangevoerd dat de Hanzehogeschool Groningen niet bereid is om te reageren op zijn gronden tegen de derde beoordeling. Volgens [appellant] is het onevenredig dat hem wordt tegengeworpen dat de beroepstermijn is overschreden.

Beoordeling beroep

8.       Niet de Afdeling, maar het CBE is aangewezen om de gronden te beoordelen die [appellant] heeft aangevoerd tegen de derde beoordeling. Daartoe overweegt zij als volgt.

8.1.    [appellant] kan beroep instellen bij de Afdeling tegen een beslissing over de derde beoordeling. Dat volgt uit artikel 2 van Bijlage 2, de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en artikel 7.64, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb zal de Afdeling toch niet overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep van [appellant], omdat dat zich niet richt tegen een beslissing die in bezwaar of administratief beroep is genomen, maar zich rechtstreeks richt tegen de derde beoordeling, een primaire beslissing van examinatoren. Op grond van artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder e, van de WHW is het CBE bevoegd ten aanzien van die primaire beslissing.

8.2.    De Afdeling zal daarom het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaren en de brieven van 5 april 2024 en 8 juli 2024 (nogmaals) aan het CBE doorzenden, zodat het CBE hierop een beslissing neemt.

8.3.    De Afdeling merkt ten overvloede op dat het CBE op de zitting bij de Afdeling te kennen heeft gegeven dat het bereid is om een beslissing te nemen ten aanzien van de derde beoordeling. Verder heeft het CBE te kennen gegeven dat het nog steeds mogelijk is voor [appellant] om in gesprek met de Dean te onderzoeken welk traject kan worden ingezet om zijn opleiding af te ronden.

9.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.

10.     Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem voor het beroep betaalde griffierecht terugbetaalt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,00 voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.K. van de Riet, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van de Riet
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2024

994