Uitspraak 202303088/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:5265
- Datum uitspraak
- 18 december 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 2 mei 2019 heeft het college voor promoties van Wageningen University and Research de doctorsgraad van [appellant] ingetrokken. [appellant] is op 1 februari 2013 aan de Wageningen University and Research als promovendus aangesteld en gestart met zijn promotieonderzoek. Op 24 februari 2018 heeft [co-promovendus], co-promovendus van [appellant], een congres in de Verenigde Staten bezocht. Daar is hij in contact gekomen met [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2], op dat moment twee onderzoekers van het Barnard College en Holyoke College, die een working-paper presenteerden waarin zij aan de hand van dezelfde data als door [appellant] in zijn promotieonderzoek gebruikt het verband tussen regenval en aantallen gevangenen probeerden aan te tonen. Uit het working-paper volgde een ander verband dan waartoe [appellant] & [co-promovendus] in een eerder onderzoek concludeerden. Het CvB heeft op 17 april 2019 vastgesteld dat [appellant] in hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. In het besluit van 2 mei 2019 heeft het CvP de doctorsgraad van [appellant] ingetrokken. De Afdeling geeft in deze uitspraak een oordeel over de rechtmatigheid van de intrekking van de doctorsgraad.
- Hoger beroep
- Onderwijs
202303088/1/A2.
Datum uitspraak: 18 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 april 2023 in zaak nr. 20/4189 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college voor promoties van Wageningen University and Research (hierna: het CvP).
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2019 heeft het CvP de doctorsgraad van [appellant] ingetrokken.
Bij besluit van 1 juli 2020 heeft het CvP het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CvP heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] en het CvP hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 oktober 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.F.Th. de Moor, advocaat in Middelburg, vergezeld door L. Liberidu, tolk, en het CvP, vertegenwoordigd door mr. N.J.A.P.B. Niessen, advocaat in Eindhoven, zijn verschenen. Ook zijn namens het CvP dr.ir. A.P.J. Mol, mr. R.F. Hana en dr. A.E. Mars verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het kader met de toepasselijke regels is opgenomen als bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Achtergrond
2. [appellant] is op 1 februari 2013 aan de Wageningen University and Research (WUR) als promovendus aangesteld en gestart met zijn promotieonderzoek. Zijn promotoren waren [promotor 1] en [promotor 2]. Dit onderzoek heeft geleid tot de promotie op het proefschrift ‘Force of Nature. Climate Shocks, Food Crises and Conflict in Colonial Africa and Asia, 1880-1960’. Met het besluit van 2 juni 2017 is aan hem de doctorsgraad toegekend, waarna hij is begonnen als postdoctoraal onderzoeker ‘Economic History’ aan de Lund University in Zweden.
3. Op 24 februari 2018 heeft [co-promovendus], co-promovendus van [appellant], een congres in de Verenigde Staten bezocht. Daar is hij in contact gekomen met [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2], op dat moment twee onderzoekers van het Barnard College en Holyoke College, die een working-paper presenteerden waarin zij aan de hand van dezelfde data als door [appellant] in zijn promotieonderzoek gebruikt het verband tussen regenval en aantallen gevangenen probeerden aan te tonen. Uit het working-paper volgde een ander verband dan waartoe [appellant] & [co-promovendus] in een eerder onderzoek concludeerden. [co-promovendus] heeft vervolgens nader onderzocht waarom de conclusies van elkaar verschillen. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de door [appellant] & [co-promovendus] gebruikte dataset verschilde van die van [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2], terwijl beide onderzoeken daarvoor dezelfde bron gebruikten, namelijk de Colonial statistical yearbooks (Blue Books). [co-promovendus] constateerde dat de door [appellant] gebruikte data afweek van de originele bron, waarna hij op 26 februari 2018 [promotor 1] in kennis heeft gesteld van zijn bevindingen.
4. [promotor 1], [promotor 2] en [co-promovendus] (hierna gezamenlijk ook: klagers) hebben vanwege hun bevindingen van kwalitatieve en kwantitatieve datamanipulatie in het proefschrift van [appellant] op 2 maart 2018 een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijk Integriteit van de WUR (CWI). De CWI heeft op 17 mei 2018 advies uitgebracht. De CWI heeft vermeld dat [appellant] in de totstandkoming van hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 van het proefschrift de wetenschappelijke integriteit ernstig heeft geschonden. Het college van bestuur (CvB) heeft op 29 mei 2018 overeenkomstig het advies van de CWI bij voorlopig oordeel de klacht gegrond verklaard.
5. Het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) heeft op 5 juli 2018 het verzoek van [appellant] ontvangen om een advies te geven over het voorlopig oordeel van het CvB. Op 1 april 2019 heeft het LOWI advies uitgebracht. Daarin heeft het geconcludeerd dat het verzoek van [appellant] gegrond is voor zover het is gericht op de toevoeging van het bijvoeglijk naamwoord "ernstige" aan het oordeel "schending van de wetenschappelijke integriteit". Voor het overige is het verzoek ongegrond verklaard. Het LOWI heeft het CvB geadviseerd het voorlopige oordeel in die zin te wijzigen.
6. Het CvB heeft op 17 april 2019 vastgesteld dat [appellant] in hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden, geoordeeld dat de klacht van de klagers gegrond is en bepaald dat klagers en de werkgever van [appellant] hierover worden geïnformeerd. Daarbij heeft het CvB het CvP verzocht om te onderzoeken welke maatregel aangewezen is voor de aan [appellant] verleende doctorsgraad. Verder heeft het CvB bepaald dat het advies van de CWI en het oordeel geanonimiseerd worden gepubliceerd op de internetpagina van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (nu: Universiteiten van Nederland).
7. In het besluit van 2 mei 2019 heeft het CvP de doctorsgraad van [appellant] ingetrokken. Daartegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. De bezwarenadviescommissie van de WUR (BAC) heeft op 12 november 2019 geadviseerd om een onafhankelijke deskundige te laten beoordelen in hoeverre [appellant]’s wijze van data-analyse, -verwerking en -bespreking gebruikelijk is binnen het vakgebied rural and environmental history en, als die deskundige concludeert dat het niet gebruikelijk is, het bezwaar ongegrond te verklaren.
8. Naar aanleiding van het advies van de BAC hebben twee deskundigen, [eerste deskundige], hoogleraar Economic History aan de Universitat de Barcelona, en [tweede deskundige], hoogleraar Economic and Human Development aan de Radboud Universiteit, advies uitgebracht. Het CvP heeft vervolgens in het besluit van 1 juli 2020 het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. Daartegen heeft hij beroep ingesteld. Dat beroep heeft de rechtbank in de uitspraak van 13 april 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:2068) ongegrond verklaard.
Oordeel
9. De Afdeling geeft in deze uitspraak een oordeel over de rechtmatigheid van de intrekking van de doctorsgraad. Zij komt, net als de rechtbank, tot het oordeel dat het CvP de doctorsgraad mocht intrekken. Daaraan staat niet in de weg dat een regeling daarvoor ontbreekt. Uit de deskundigenrapporten en adviezen volgt onder meer dat er relevante verschillen zitten tussen gebruikte data in het proefschrift en de data in de originele bronnen, terwijl [appellant] die niet heeft toegelicht en ook later in de procedure niet heeft verantwoord. Daarmee is vast komen te staan dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden. Als dat destijds bekend was geweest, zou de doctorsgraad niet zijn verleend. De Afdeling komt tot het oordeel dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich niet tegen de intrekking van de doctorsgraad verzetten. [appellant] wist of kon redelijkerwijs weten dat zijn wijze van data-analyse, -verwerking en -bespreking in strijd was met de wetenschappelijke integriteit. Het besluit tot intrekking van de doctorsgraad is verder in overeenstemming met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen door de adviezen en deskundigenrapporten daaraan ten grondslag te leggen. Verder mocht het CvP aan het belang van het goed functioneren van de wetenschap een zwaarder gewicht toekennen dan aan het belang van [appellant] om zijn doctorsgraad te behouden.
10. Over de verdedigingsrechten oordeelt de Afdeling dat [appellant] ten onrechte niet is gehoord nadat in de bezwaarfase de rapporten van de deskundigen waren uitgebracht. Dit waren namelijk nieuwe feiten van aanmerkelijk belang voor het te nemen besluit op bezwaar. Dit gebrek wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd. [appellant] is in de daarop volgende procedure namelijk voldoende in de gelegenheid geweest om daar alsnog op te reageren. Dit heeft niet geleid tot een ander oordeel.
11. Het oordeel van de Afdeling heeft tot gevolg dat het hoger beroep van [appellant] ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt dus bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de doctorsgraad in stand blijft.
Leeswijzer
12. Hoe de Afdeling tot dit oordeel is gekomen, legt zij hierna uit. Deze uitspraak is opgedeeld in vijf delen. Eerst gaat zij in op de vraag of de doctorsgraad eigendom is in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (onder 13). Vervolgens behandelt de Afdeling de vraag of het CvP bevoegd is om de doctorsgraad in te trekken (onder 14). Daarna volgen de beoordelingen of de intrekking van de doctorsgraad een onjuist besluit is (onder 16) en of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich verzetten tegen de intrekking van de doctorsgraad (onder 17-20). Tot slot beoordeelt de Afdeling de vraag of de verdedigingsrechten van [appellant] zijn geschonden (onder 21-25).
Beoordeling van het hoger beroep
Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM
13. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de intrekking van de doctorsgraad is aan te merken als ontneming van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De doctorsgraad vertegenwoordigt volgens hem namelijk een economische waarde. Gepromoveerden hebben meestal een hoger salaris dan leeftijdsgenoten die niet zijn gepromoveerd en de doctorsgraad is vaak een benoemingsvereiste voor academische functies.
13.1. Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moeten onder de term ‘possessions’ in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM niet alleen bestaande bezittingen worden verstaan, maar ook vermogensbestanddelen, met inbegrip van aanspraken, waarvoor betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar het arrest van het EHRM van 28 september 2004, ECLI:CE:ECHR:2004:0928JUD004491298, onder 35 (Kopecký tegen Slowakije).
13.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de doctorsgraad geen eigendom is als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De omstandigheid dat de doctorsgraad een benoemingsvereiste is voor veel academische functies betekent niet dat die graad daarmee op zichzelf een economische waarde vertegenwoordigt. De verwachting van [appellant] dat de doctorsgraad leidt tot een hoger salaris is onvoldoende concreet en reëel om de doctorsgraad als eigendom aan te merken. De verwijzing van [appellant] naar het arrest van het EHRM van 7 juli 1989, ECLI:CE:ECHR:1989:0707JUD001087384 (Tre Traktörer Aktiebolag tegen Zweden), verandert dat oordeel niet. Een doctorsgraad kan niet worden gelijkgesteld met een vergunning die geldt als voorwaarde voor de uitoefening van economische activiteiten.
13.3. Het betoog slaagt niet.
Was het CvP bevoegd om de doctorsgraad in te trekken?
14. [appellant] voert aan dat de rechtbank had moeten oordelen dat het CvP niet bevoegd is om de doctorsgraad in te trekken. De wetgever heeft niet voorzien in een intrekkingsbevoegdheid en er is ook geen impliciete intrekkingsbevoegdheid. Bovendien hebben de door de rechtbank geformuleerde voorwaarden waaronder deze bevoegdheid mag worden gebruikt geen wettelijke grondslag.
14.1. De Awb bevat geen algemene regeling voor de intrekking van besluiten. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is ook geen regeling voor de intrekking van de doctorsgraad opgenomen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het vaste rechtspraak dat ook als een regeling over de intrekking van een besluit ontbreekt, het bestuursorgaan dat bevoegd is om een besluit te nemen, dat ook mag intrekken als dat besluit onjuist is. Deze bevoegdheid wordt afgeleid uit de bevoegdheid om een begunstigend besluit te nemen. Voorwaarde is wel dat de aard van het besluit en de inhoud van de wettelijke regeling zich daartegen niet verzetten. Daar komt bij dat de bevoegdheid wordt beperkt door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 20 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4769, onder 10.1.
14.2. Anders dan [appellant] betoogt was het CvP dus wel bevoegd om de doctorsgraad in te trekken. Die bevoegdheid wordt afgeleid uit de bevoegdheid van het CvP om op grond van artikel 7.18, eerste lid, van de WHW de doctorsgraad te verlenen. Deze bevoegdheid wordt beperkt door de hiervoor onder 14.1 genoemde voorwaarden. De rechtbank is terecht, ook al deed zij dat deels op andere gronden, tot dit oordeel gekomen.
14.3. Het betoog slaagt niet.
15. De Afdeling zal hierna aan de hand van het toetsingskader zoals dat onder 14.1 uiteen is gezet beoordelen of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het CvP de doctorsgraad mocht intrekken.
Is er sprake van een fout besluit?
16. [appellant] betoogt dat hij de wetenschappelijke integriteit niet heeft geschonden. Er is geen sprake geweest van kwantitatieve en kwalitatieve datamanipulatie. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat het besluit tot verlening van de doctorsgraad onjuist is en daarom mocht worden ingetrokken.
16.1. In de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (NGW) staan de zes principes van behoorlijke wetenschapsbeoefening beschreven: (a) eerlijkheid en zorgvuldigheid, (b) betrouwbaarheid, (c) controleerbaarheid, (d) onpartijdigheid, (e) onafhankelijkheid en (f) verantwoordelijkheid. In de Klachtenregeling Wetenschappelijk Integriteit Wageningen University and Research (Klachtenregeling) worden deze principes verder uitgewerkt. Daarin staat onder meer dat onder schending van de wetenschappelijke integriteit wordt verstaan: het fingeren en falsificeren van gegevens en het begaan van verwijtbare onzorgvuldigheden bij het verrichten van onderzoek.
16.2. Het CvP heeft aan de intrekking de doctorsgraad ten grondslag gelegd dat het de doctorsgraad mocht intrekken, omdat de verlening van de doctorsgraad met het besluit van 2 juni 2017 onjuist is. Het door [appellant] geschreven proefschrift is geen proeve van bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van de wetenschap, omdat hij daarin de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Op grond van het advies van de CWI, het LOWI, de BAC en het advies van twee deskundigen - [eerste deskundige] en [tweede deskundige] - heeft het CvP geconcludeerd dat hij in zijn proefschrift data heeft gefingeerd en gefalsificeerd en zonder enige toelichting data uit de originele bron in het proefschrift anders heeft gepresenteerd.
Beoordeling door de CWI
16.3. De CWI heeft in haar advies geconcludeerd dat het databestand in hoofdstukken 2 en 3 bestaat uit een gemanipuleerde dataset. Voor zover daarin sprake is van invoegen van niet bestaande data, interpolatie van data en toevoegen van data uit andere bronnen hebben [appellant] of co-auteurs dat niet gerapporteerd of op een andere manier gemotiveerd en gaat dit verder dan een zogeheten questionable research practice. De CWI baseert deze bevinding voornamelijk op de analyse van [co-promovendus], waarin hij beargumenteert dat het verschil tussen de waarden uit de bronbestanden en de waarden die [appellant] heeft ingevoerd in het databestand zo groot is dat sprake is van het structureel fabriceren of fingeren van gegevens.
16.4. De CWI heeft verder het standpunt ingenomen dat [appellant] in hoofdstuk 4 een aantal citaten heeft gebruikt die niet zijn te herleiden tot de bronnen, dan wel dat hij bevindingen suggereert die tegenstrijdig zijn aan het oorspronkelijke bronmateriaal. Daarnaast volgt uit de analyse van [promotor 1], vastgesteld aan de hand van het Excel-bestand met de extensie "original clean", dat [appellant] data heeft verzonnen als er geen data beschikbaar waren.
16.5. De CWI heeft vervolgens geconcludeerd dat hoofdstuk 5 van het proefschrift is gebaseerd op gemanipuleerde data. Dit hoofdstuk is deels gebaseerd op hetzelfde databestand als [appellant] heeft gebruikt voor hoofdstukken 2 en 3.
16.6. De CWI is op basis hiervan tot de slotsom gekomen dat [appellant] in hoofdstukken 2, 3 en 4 de wetenschappelijk integriteit ernstig heeft geschonden. Hij heeft de zorgvuldigheid die in de wetenschap betracht moet worden op een onverantwoorde wijze geschonden door het fingeren en falsificeren van kwantitatieve en kwalitatieve data. In hoofdstuk 5 heeft hij de wetenschappelijke integriteit ernstig geschonden, omdat hij die publicatie heeft gebaseerd op gegevens waarvan hij wist dat deze gefabriceerd en gefingeerd waren.
Beoordeling door het LOWI
16.7. Het LOWI is van oordeel dat [appellant] in hoofdstukken 2 en 3 structureel data heeft gefabriceerd zoals [co-promovendus] dit heeft gerapporteerd aan de CWI. Het LOWI volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat door de complexe aard van de dataverzameling aannames moesten worden gemaakt. Daarbij komt dat het niet aannemelijk is dat het praktisch niet mogelijk is om deze keuzes te motiveren en dat het slechts gaat om (enkele) begrijpelijke fouten bij het invoeren van 60.000 datapunten. Daarbij vindt het LOWI van belang dat de aangepaste gegevens zijn conclusies dienen, zoals hij op 30 maart 2018 ook schriftelijk heeft verklaard.
16.8. Het LOWI heeft verder vastgesteld dat in hoofdstuk 4 de finale dataset inconsistent is met de originele foto’s over een groot deel van de door [appellant] gebruikte datapunten. Hij heeft zijn alternatieve verklaring onvoldoende onderbouwd om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de CWI. Verder is uit de vergelijking die klagers hebben gemaakt gebleken dat er een groot aantal ongefundeerde datapunten en inconsistenties bestaan, die vergelijkbaar zijn met de inconsistenties uit hoofdstukken 2 en 3. Dit laatste gaat om de vergelijking tussen een deel van de door [appellant] gebruikte datapunten voor de variabelen theft en rainfall en de dataset van de originele archiefbronnen. Daarnaast is uit de toelichting van klagers gebleken dat een van de citaten zo is aangepast dat de betekenis van de tekst is veranderd.
16.9. Over hoofdstuk 5 heeft het LOWI vastgesteld dat [appellant] data heeft gebruikt waarvan hij wist dat hij die had gemanipuleerd. Dat de precieze omvang hiervan, en de exacte invloed daarvan op de uitkomsten van de conclusie van het hoofdstuk niet vaststaan, staat niet in de weg aan de conclusie dat hij gefingeerde en gefalsificeerde data heeft gebruikt.
16.10. Het LOWI heeft ten slotte gesteld dat het voor de vraag of de wetenschappelijke integriteit is geschonden niet van belang is of [appellant] opzettelijk de data heeft gemanipuleerd of het oogmerk had van misleiding. Wel kan het bijvoeglijk naamwoord "ernstige" niet aan het oordeel "schending van de wetenschappelijke integriteit" worden toegevoegd, omdat de NGW en de Klachtenregeling die mogelijkheid niet bieden.
Advies van de BAC
16.11. De BAC heeft vastgesteld dat tijdens de CWI-procedure en de LOWI-procedure niet een onafhankelijke deskundige op het vakgebied van rural and environmental history heeft beoordeeld of de data-analyse en -verwerking, en de toetsing van de data aan de bestaande literatuur voldoen aan de in dit vakgebied gebruikelijke normen. Zij heeft geadviseerd daarover een onafhankelijke deskundige te laten adviseren. Het CvP heeft vervolgens twee deskundigen geraadpleegd. Dit zijn [eerste deskundige] en [tweede deskundige].
Rapport van [eerste deskundige]
16.12. [eerste deskundige] is tot de conclusie gekomen dat de wijze van dataverzameling, -analyse en -verwerking in hoofdstukken 3 en 4 niet gebruikelijk is binnen het vakgebied. Er zijn meerdere verschillen tussen de door [appellant] gebruikte Excel-database en de originele bronnen (de Blue Books en Annual Reports). Voor zover die verschillen gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld door specifieke aannames van [appellant] of door gebruik van alternatieve bronnen, had hij dit duidelijk moeten aangeven en motiveren in zijn proefschrift of die data buiten beschouwing moeten laten, zodat het onderzoek reproduceerbaar is.
16.13. De wijze van citeren in hoofdstuk 4 is ook niet gebruikelijk binnen het vakgebied. In twee van de onderzochte citaten heeft [appellant] de woorden uit de originele bron anders weergeven zonder deze verandering te motiveren. Daarnaast zijn in die citaten passages uit de originele bron weggelaten zonder dat dit op de gebruikelijke wijze is aangegeven. Verder is niet met paginanummering verwezen naar de originele bron. Deze veranderingen hebben ertoe geleid dat die twee citaten een andere betekenis kregen dan in de originele bron. In een derde citaat heeft [eerste deskundige] geconstateerd dat [appellant] zinnen uit verschillende fragmenten heeft samengevoegd en woorden heeft veranderd.
Rapport van [tweede deskundige]
16.14. Volgens [tweede deskundige] heeft [appellant] in hoofdstuk 3 in de wijze van dataverzameling, -analyse en -verwerking grote fouten gemaakt wat betreft de principes van zorgvuldigheid en transparantie die volgens de NGW gelden. Hij heeft vastgesteld dat er (substantiële) afwijkingen bestaan tussen het bronmateriaal en het databestand ClimateConflictComplete. [appellant] is hierbij niet gemotiveerd ingegaan op de door hem genoemde problemen en gemaakte keuzes, zoals de slechte kwaliteit van, complexiteit van en inconsistenties in het bronmateriaal en de daardoor gemaakte ‘judgement calls’. Zo is er geen uitgebreide bespreking van de gebruikte bronnen en heeft [appellant] zijn keuzes niet gedocumenteerd of toegelicht.
16.15. In hoofdstuk 4 heeft [appellant] in de wijze waarop hij met citaten is omgegaan grote fouten gemaakt wat betreft de principes van zorgvuldigheid die volgens de NGW gelden. In vergelijking met het bronmateriaal zijn er grote vertekeningen te zien door een mengeling van passages met toevoeging en weglatingen van tekst, waarbij de citaten meer in overeenstemming lijken te zijn met de hypothese van het proefschrift dan het oorspronkelijke bronmateriaal. Daarnaast heeft [appellant] een methode gebruikt waarvan hij niet heeft uitgelegd op welke wijze daarmee de door hem getrokken conclusies worden gerechtvaardigd. Ook ontbreken verwijzingen naar paginanummers, terwijl dit binnen de wetenschap een goed gebruik is als je citeert. Wat betreft de kwantitatieve data in hoofdstuk 4 heeft [tweede deskundige] niet onomstotelijk kunnen vaststellen dat de aan hem overgelegde databestanden de bij het onderzoek gebruikte bestanden zijn. Hij heeft daarom niet kunnen vaststellen of de wijze van dataverzameling, -analyse en -verwerking in hoofdstuk 4 gebruikelijk is.
16.16. [tweede deskundige] heeft wel drie kanttekening bij zijn conclusies geplaatst. Ten eerste kan niet onomstotelijk worden vastgesteld of de door [appellant] gemaakte fouten het gevolg zijn van opzet of van grote slordigheden of onkunde. Ten tweede rijst de vraag waarom de promotoren, gelet op het grote aantal verschillen tussen het bronmateriaal en de uiteindelijke gebruikte cijfers die de klagers hebben geconstateerd, deze afwijkingen niet al tijdens het promotietraject hebben waargenomen. Ten derde is de gebruikte methode van de kwalitatieve sectie ten behoeve van de conclusies in zijn geheel niet onderbouwd, waardoor de promotoren met het goedkeuren van die onwetenschappelijke sectie mogelijk een verkeerd signaal aan [appellant] hebben afgeven.
Weerspreking door [appellant]
16.17. [appellant] heeft aan zijn betoog dat hij de wetenschappelijke integriteit niet heeft geschonden ten grondslag gelegd dat de analyse van [co-promovendus] is gebaseerd op misvattingen. [co-promovendus] heeft een verkeerde veronderstelling van de door [appellant] gebruikte bronnen. [co-promovendus] gaat er ten onrechte van uit dat alle gebruikte bronnen uit de Blue Books afkomstig zijn, maar [appellant] heeft ook andere reports gebruikt, die data bevatten die niet identiek zijn aan de gegevens in de Blue Books. [appellant] stelt dat hij zijn onderzoeksmethoden wel heeft verantwoord en dat deze deugdelijk zijn. Het is juist [co-promovendus] die zijn eigen onderzoeksmethode niet verantwoordt. [appellant] stelt dat het CvP, de CWI, het LOWI en de BAC ten onrechte niet zelf onderzoek hebben gedaan in de archieven in Londen of tot een dergelijk onderzoek opdracht hebben gegeven.
16.18. [appellant] heeft op 17 oktober 2024 twee verklaringen van onafhankelijke academische experts overgelegd, dr. E. Mavromatidis, universitair docent Geography aan de Harokopio University, en dr. D. Lentzis, universitair hoofddocent European Union Law aan de Aristotle Univerversity of Thessaloniki, die beiden concluderen dat zijn onderzoek volgens de regels van de wetenschap heeft plaatsgevonden (zie hierna onder 16.19 en 16.20). Die conclusies worden volgens [appellant] ondersteund door zijn replicatie van de statistische analyses van het proefschrift. Hij heeft daarin de betwiste datapunten buiten beschouwing gelaten en dat heeft niet geleid tot een aantasting van de door hem getrokken conclusies in het proefschrift.
16.19. Mavromatidis heeft geconcludeerd dat in hoofdstukken 2, 3, 4 en 5 de wijze van dataverzameling, -analyse en -verwerking voldoende accuraat en integer is en volgens de wetenschappelijke standaarden is uitgevoerd. Uit zijn onderzoek komt naar voren dat het door hem gebruikte databestand van het onderzoek van [appellant] compleet en traceerbaar is en dat de formules en analyses correct zijn gehanteerd en uitgevoerd. Mavromatidis kan zodoende de hoofdbevindingen van het proefschrift reproduceren. Wel heeft [appellant] in zijn onderzoek, gelet op de complexiteit, veelheid en verandering van datapunten, onvoldoende inzicht gegeven in de gebruikte methode en gemaakte keuzes bij zijn onderzoek. Zijn promotoren hadden hem hierop moeten wijzen, bijvoorbeeld door te vragen naar een dataprotocol waarin zijn aannames en keuzes staan.
16.20. Lentzis heeft geconcludeerd dat bijna alle citaten (ongeveer 40, bestaande uit ongeveer 85 zinnen) in hoofdstukken 1, 2, 3 en 4 accuraat zijn en zijn te herleiden tot de originele bron. Hij plaatst hierbij wel de kanttekening dat de hoeveelheid aangeleverde originele bronnen in de vorm van foto’s en documenten groot was. De tekst van sommige citaten was bovendien verdeeld over verschillende foto’s en de paginanummering was soms gebrekkig. Dit laatste is volgens Lentzis een teken van gebrekkige begeleiding en de onervarenheid van [appellant]. Verder heeft Lentzis drie citaten niet kunnen herleiden tot de originele bron. Daarvan heeft hij niet kunnen vaststellen of die citaten in het geheel niet bestaan, niet stonden in de aangeleverde bronnen of de bronvermelding in het proefschrift incorrect was weergegeven.
Oordeel van de Afdeling
16.21. Uit de verschillende deskundigenrapporten en adviezen blijkt dat er relevante verschillen zijn tussen de data in het proefschrift van [appellant] en de data in de originele bronnen en dat hij die verschillen in zijn proefschrift niet heeft toegelicht en verantwoord. Het CvP mocht aan die verschillen de conclusie verbinden dat [appellant] de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Anders dan [appellant] betoogt is daarvoor namelijk niet noodzakelijk dat het CvP het volledige onderzoek van het proefschrift repliceert. De constatering dat in delen van het proefschrift de data niet traceerbaar zijn, is voldoende voor het oordeel dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden. Dat de verschillende instanties en deskundigen niet zelf in de archieven in Londen onderzoek hebben gedaan, staat niet in de weg aan deze conclusie. Zij hebben aan de hand van foto’s en documenten van de originele bronnen geprobeerd de herkomst van de data in het proefschrift te herleiden en daarbij de hierboven opgesomde gebreken geconstateerd. [appellant] had deze kritiek kunnen weerleggen door van de betwiste datapunten en citaten de vindplaats in de originele bron alsnog aan te wijzen. Vanaf de intrekking van de doctorsgraad op 2 mei 2019 tot en met de zitting bij de Afdeling heeft hij dit niet gedaan.
16.22. Daarnaast volgt uit alle deskundigenrapporten dat [appellant] geen of een zeer gebrekkige verantwoording aflegt voor de door hem gehanteerde methode in het proefschrift. Weliswaar heeft hij in de inleiding van zijn proefschrift een algemene kanttekening geplaatst over de kwaliteit van zijn bronnen, maar daaruit volgt niet welke aannames en keuzes van [appellant] ten grondslag liggen aan de wijze van dataverzameling, -analyse en -verwerking. Dat concluderen de verschillende deskundigen ook. In het licht van dit oordeel kan de kritiek die [appellant] heeft op [co-promovendus] niet leiden tot een andere conclusie. Zijn kritiek op hem ondergraaft de conclusies in de latere rapporten, met name die van [eerste deskundige] en [tweede deskundige], niet.
16.23. Verder laat [appellant] met zijn recente replicatie van de statistische analyses van het proefschrift niet zien dat het CvP tot een onjuiste conclusie is gekomen. Hij onderbouwt daarmee namelijk niet zijn betoog dat hij de wetenschappelijke integriteit in acht heeft genomen. Met de replicatie is slechts beoogd te laten zien dat de conclusies standhouden als de betwiste datapunten buiten beschouwing worden gelaten. Daarmee wordt niet het standpunt weerlegd dat er onverantwoorde en relevante verschillen zijn tussen de data in het proefschrift en de data in de originele bronnen. Juist dat laatste is de kern van de schending van de wetenschappelijke integriteit waar het in deze zaak om draait.
16.24. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat [appellant] de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden. Het CvP heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het besluit tot verlening van de doctorsgraad een onjuist besluit was, omdat [appellant] geen proeve van bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van de wetenschap als bedoeld in artikel 7.18, tweede lid, onder b, van de WHW heeft geschreven. De rechtbank heeft dit terecht overwogen.
16.25. Het betoog slaagt niet.
Is er strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
17. De Afdeling zal hierna beoordelen of de intrekking van de doctorsgraad in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel
18. [appellant] betoogt dat de intrekking van de doctorsgraad in strijd is met het vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel. Zijn promotoren hebben hem er tijdens het promotietraject nooit op gewezen dat zijn wijze van dataverzameling, -analyse en -verwerking of zijn onderzoeksmethode niet voldeden, terwijl zij daarvan wel op de hoogte waren of redelijkerwijs van de op de hoogte konden zijn. Dit blijkt uit de verschillende deskundigenrapporten. Daar komt bij dat het proefschrift zonder commentaar is goedgekeurd door zowel de promotoren, als de promotiecommissie. Gelet daarop mocht [appellant] erop vertrouwen dat de doctorsgraad terecht aan hem was verleend en dus niet meer kon worden ingetrokken.
18.1. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk zijn dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. Er is geen sprake van gerechtvaardigde verwachtingen als de betrokkene zelf de relevante feiten en omstandigheden onjuist of onvolledig heeft weergegeven. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:851, onder 12.1.
18.2. Zoals onder 16.21 is overwogen zijn er onverantwoorde en relevante verschillen tussen de data in het proefschrift en de data in de originele bronnen, doordat datapunten zijn verzonnen of buiten beschouwing zijn gelaten, zonder dat dit is verantwoord. Verder zijn er citaten samengevoegd of anders dan in de originele bron weergegeven. Het is onder wetenschappers algemeen bekend dat dit een schending is van de wetenschappelijke integriteit. Daarbij komt dat [appellant] verschillende onderzoekstrainingen heeft gevolgd waarin het belang van wetenschappelijke integriteit aan de orde is gekomen. Dat zijn promotoren hem daar mogelijkerwijs op hadden moeten wijzen staat niet in de weg aan het oordeel dat zijn wijze van dataverzameling, -analyse en -verwerking in strijd was met de wetenschappelijke integriteit en dat zijn doctorsgraad daarom mocht worden ingetrokken. Omdat hij wist of redelijkerwijs kon weten dat hij de wetenschappelijke integriteit heeft geschonden, en de doctorsgraad dus op onjuiste gronden aan hem was verleend, mocht hij er niet op vertrouwen dat hij de doctorsgraad zou behouden. Ook het rechtszekerheidsbeginsel geeft, om dezelfde redenen, geen aanleiding om te oordelen dat de doctorsgraad niet mocht worden ingetrokken. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3841, onder 4.2.
18.3. Het betoog slaagt niet.
Zorgvuldigheidsbeginsel en verbod van vooringenomenheid
19. [appellant] betoogt dat de intrekking van de doctorsgraad in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en verbod van vooringenomenheid. De CWI, het LOWI, de BAC en de deskundigen hebben volledig vertrouwd op de interpretatie die klagers hebben gegeven van de archiefbronnen, terwijl die klagers allen een persoonlijk belang hadden.
19.1. Een bestuursorgaan mag op het advies van deskundigen afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting volgt in dit geval uit artikel 3:2 van de Awb. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:727, onder 5.4.
19.2. Anders dan [appellant] betoogt, hebben de interpretaties van de klagers niet in zodanige mate doorgewerkt in de bevindingen van de CWI, het LOWI en de BAC dat het CvP die adviezen en deskundigenrapporten daarom niet aan het besluit ten grondslag mocht leggen. Weliswaar zijn de klachten van de klagers aanleiding geweest voor de verschillende procedures en hebben hun bevindingen daarbinnen ook een rol van betekenis gespeeld, maar uit de adviezen van de CWI en het LOWI volgt dat de adviseurs ook een eigen onderzoek hebben verricht. Daarin hebben zij niet alleen de klachten van de klagers betrokken, maar hebben zij breder onderzoek gedaan en ook de bevindingen van [appellant] beoordeeld. Daarnaast zijn naar aanleiding van het advies van de BAC twee onafhankelijke deskundigen benoemd die advies hebben uitgebracht. Ook bij die adviezen is niet gebleken van feiten die moeten leiden tot het oordeel dat die adviezen op een onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De deskundigen zijn met inachtneming van het protocol raadplegen externe deskundigen geraadpleegd. Daarnaast is [appellant] in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de deskundigenonderzoeken te reageren op de procesbeschrijving van het deskundigenonderzoek. Daarvan heeft hij ook gebruik gemaakt, waarna onder meer stukken zijn toegevoegd aan de documentatie die aan de deskundigen is voorgelegd. Ook uit de bevindingen van de onafhankelijke deskundigen volgt dat de wijze van dataverzameling, -analyse en -verwerking in het proefschrift niet gebruikelijk is binnen de wetenschap. De hiervoor onder 16.19 en 16.20 genoemde beoordelingen van Mavromatidis en Lentzis doen geen afbreuk aan deze bevindingen. De Afdeling is daarom van oordeel dat de intrekking van de doctorsgraad met de vereiste zorgvuldigheid en niet in strijd met het verbod van vooringenomenheid is genomen.
19.3. Het betoog slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
20. [appellant] betoogt dat het intrekken van de doctorsgraad in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Er zijn volgens hem ook alternatieve, lichtere maatregelen, zoals het invoegen van een zogeheten corrigendum, voorhanden om hetzelfde doel te bereiken. Daarbij had de rechtbank moeten oordelen dat de belangen van de WUR - het herstel van het vertrouwen in de wetenschap en de reputatie van de universiteit - niet zwaarder wegen dan zijn belangen. Hij stelt dat hij slecht is begeleid door zijn promotoren, de procedure lang heeft geduurd, het tijdsverloop tussen de schending en het intrekkingsbesluit lang was, hij geen opzet had om te misleiden, de geheimhoudingsplicht is geschonden en dat de intrekking van zijn doctorsgraad leidt tot onzekerheid bij andere promovendi.
20.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de wetenschappelijke integriteit essentieel voor het goed functioneren van de wetenschap. Schendingen van de wetenschappelijke integriteit tasten het publieke vertrouwen in de wetenschap en het vertrouwen tussen wetenschappers onderling aan. Wetenschappelijk onderzoek ontleent zijn status aan een aantal leidende principes, zoals eerlijkheid, zorgvuldigheid, controleerbaarheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid, die in wetenschappelijke gedragscodes zijn vastgelegd. Wanneer deze principes voor de onderzoeker niet leidend zijn, bedreigt dit zowel de kwaliteit, als de betrouwbaarheid van de wetenschap.
20.2. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het CvP in de afweging van belangen aan het goed functioneren van de wetenschap een zwaarder gewicht mocht toekennen dan aan het belang van [appellant] om zijn doctorsgraad te behouden. De rechtbank heeft daarbij terecht de aard en ernst van de schending van de wetenschappelijke integriteit betrokken. De intrekking van de doctorsgraad is weliswaar een voor [appellant] belastend besluit, maar de Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de door hem aangevoerde persoonlijke omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, zwaarder wegen dan het publieke vertrouwen in de wetenschap. Ook promovendi hebben belang bij dat publieke vertrouwen. De rechtbank heeft, gegeven deze omstandigheden, terecht overwogen dat een lichtere sanctie in dit geval niet toereikend zou zijn. Verbetering of herstel van fouten in het proefschrift zou het geschonden vertrouwen in de wetenschap namelijk onvoldoende herstellen.
20.3. Het betoog slaagt niet.
Zijn [appellant]’s verdedigingsrechten geschonden?
Artikel 7:6 van de Awb en equality of arms
21. [appellant] betoogt dat tijdens de klachtprocedures bij de CWI en het LOWI en de bezwaarprocedure betrokkenen ten onrechte niet in elkaars aanwezigheid zijn gehoord. Hierdoor heeft geen open debat over de feitelijke onderbouwing van de klachten van klagers plaatsgevonden. De rechtbank heeft miskend dat daarmee niet is voldaan aan artikel 7:6 van de Awb en dat daardoor het beginsel van equality of arms is geschonden.
21.1. De CWI en het LOWI hebben een eigen klachtenregeling. Op die klachtenregeling is de Awb, en dus ook artikel 7:6 van de Awb, niet van toepassing. De Afdeling kan daarom geen oordeel geven over de inhoudelijke behandeling van de klacht in die procedures. Zij kan wel beoordelen of het CvP in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft gehandeld door het resultaat van die procedures aan het besluit ten grondslag te leggen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, hebben [appellant] en klagers voldoende de gelegenheid gekregen om schriftelijk op elkaars standpunten en verslagen te reageren om te compenseren dat zij buiten elkaars aanwezigheid zijn gehoord. De Afdeling begrijpt dat het in elkaars aanwezigheid horen het wetenschappelijk debat bevordert. Maar dat dit niet is gebeurd betekent, gelet op de geboden mogelijkheid van een schriftelijke reactie, niet dat het in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel of het beginsel van equality of arms om die adviezen aan het besluit ten grondslag te leggen. Het betoog slaagt in zoverre niet.
21.2. Klagers hoefden op grond van artikel 7:6 van de Awb ook niet te worden gehoord in bezwaar. Klagers zijn namelijk in deze procedure geen belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Weliswaar zijn de klachten aanleiding geweest voor de procedure tot intrekking van de doctorsgraad door het CvP, maar de belangen van de klagers zijn niet rechtstreeks bij het intrekkingsbesluit betrokken. Het betoog van [appellant] dat de klagers en hij in bezwaar ten onrechte niet in elkaars aanwezigheid zijn gehoord, slaagt daarom ook niet.
Rechtsbijstand
22. [appellant] betoogt dat de procedures bij de CWI en het LOWI in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat hij er niet op is gewezen dat hij zich kon laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener. Hij beroept zich in dit verband op artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (Handvest EU).
22.1. In artikel 4 van de Klachtenregeling staat onder meer dat de klager zich kan laten bijstaan. Ook in artikel 5 van het Reglement LOWI 2018 en artikel 3, tweede lid, van de Werkwijze LOWI staat dat partijen zich kunnen laten bijstaan of door een gemachtigde kunnen laten vertegenwoordigen. In de uitnodiging voor de hoorzitting heeft de CWI hem hierop bovendien expliciet gewezen. [appellant] kon dus weten dat het mogelijk was om zich te laten bijstaan door een rechtsbijstandverlener. Voor zover het Handvest EU al van toepassing is, is dus ook aan deze eis voldaan. De rechtbank heeft dit terecht overwogen.
Artikel 7:9 van de Awb
23. [appellant] betoogt dat de rechtbank had moeten oordelen dat de deskundigenrapporten van [eerste deskundige] en [tweede deskundige] niet alleen maar een bevestiging vormen van het al eerder door het CvP ingenomen standpunt over de schending van de wetenschappelijke integriteit. Anders dan in de eerdere adviezen is daarin namelijk de vraag beantwoord of de onderzoeksmethode wel of niet gangbaar was binnen het onderzoeksveld. Omdat dit nieuwe feiten zijn die van aanmerkelijk belang waren voor de te nemen beslissing op bezwaar, had hij de gelegenheid moeten krijgen om daarover opnieuw te worden gehoord.
23.1. [appellant] betoogt terecht dat hij de gelegenheid had moeten krijgen om over de deskundigenrapporten te worden gehoord. De BAC heeft er in haar advies op gewezen dat het voor een zorgvuldige voorbereiding van het besluit op bezwaar noodzakelijk is dat een onafhankelijke deskundige wordt benoemd die kan beoordelen in hoeverre de wijze van data-analyse, -verwerking en -bespreking door [appellant] gebruikelijk is binnen zijn vakgebied. Daaruit volgt al dat de deskundigenrapporten van wezenlijk belang waren voor het te nemen besluit op bezwaar. Dat de conclusies van de deskundigen vervolgens het standpunt van het CvP onderbouwen, betekent niet dat die daarmee slechts een gemotiveerde herhaling zijn van de eerdere adviezen. De deskundigen hebben immers een ander aspect aan de orde gesteld dan in de andere procedures naar voren kwam. [appellant] wijst daar terecht op. De rechtbank is ten onrechte tot een ander oordeel gekomen.
23.2. De Afdeling ziet aanleiding om deze strijd met artikel 7:9 van de Awb te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Sinds het verschijnen van de deskundigenrapporten zijn ruim vier jaar verstreken. [appellant] is in die periode bij de verschillende instanties voldoende in de gelegenheid gesteld om alsnog op de deskundigenrapporten te reageren. Dit heeft niet geleid tot een ander oordeel. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk dat hij in zijn belangen is geschaad.
De harddisk
24. [appellant] betoogt dat de rechtbank had moeten oordelen dat hij in zijn verdedigingsrecht is geschaad omdat het CvP niet eerder de harddisk heeft overgelegd.
24.1. Daargelaten of [appellant] zelf beschikte over de harddisk of een kopie daarvan, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht niet tot dit oordeel is gekomen. Vast staat immers dat hij zijn harddisk in ieder geval heeft teruggekregen nadat het LOWI hem schriftelijke had meegedeeld dat de schriftelijke behandeling van het verzoek was afgelopen. Sindsdien is hij meerdere keren in de gelegenheid gesteld om aan de hand daarvan op de standpunten van het CvP te reageren. Van die mogelijkheden heeft hij niet succesvol gebruik gemaakt. Het is dus niet aannemelijk dat hij in zijn belangen is geschaad omdat het CvP de harddisk niet eerder heeft overgelegd. Het betoog slaagt niet.
Vrij verkeer van diensten.
25. Het betoog van [appellant] dat de intrekking van de doctorsgraad invloed heeft op het vrij verkeer van diensten zoals beschermd door unierecht heeft hij niet nader onderbouwd. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
26. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van gronden waarop zij rust.
27. Het CvP moet, gelet op wat onder 23 is overwogen, de proceskosten van de procedure in hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
II. veroordeelt het college voor promoties van Wageningen University and Research tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten van € 2.158,62;
III. gelast dat het college voor promoties van Wageningen University and Research aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2024
284-1062
BIJLAGE
TOEPASSELIJKE REGELS
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:6
1. Belanghebbenden worden in elkaars aanwezigheid gehoord.
2. Ambtshalve of op verzoek kunnen belanghebbenden afzonderlijk worden gehoord, indien aannemelijk is dat gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren of dat tijdens het horen feiten of omstandigheden bekend zullen worden waarvan geheimhouding om gewichtige redenen is geboden.
3. Wanneer belanghebbenden afzonderlijk zijn gehoord, wordt ieder van hen op de hoogte gesteld van het verhandelde tijdens het horen buiten zijn aanwezigheid.
4. Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het derde lid achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Artikel 7:4, zesde lid, tweede volzin, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7:9
Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs.
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.18
1. Het college voor promoties van een universiteit, de Open Universiteit of een levensbeschouwelijke universiteit is bevoegd de graden Doctor of Doctor of Philosophy te verlenen op grond van promotie. De graden Doctor en Doctor of Philosophy zijn gelijkwaardig.
2. Tot de promotie heeft toegang ieder:
[…];
als proeve van bekwaamheid tot het zelfstandig beoefenen van de wetenschap een proefschrift heeft geschreven dan wel een proefontwerp heeft vervaardigd, en
[…].
Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening
6. De code omvat deze preambule, de principes en hun uitwerkingen, schendingen van de wetenschappelijke integriteit en het preventiebeleid van de universiteiten. Er zijn zes principes van behoorlijke wetenschapsbeoefening:
Eerlijkheid en zorgvuldigheid
Betrouwbaarheid
Controleerbaarheid
Onpartijdigheid
Onafhankelijkheid
Verantwoordelijkheid
Klachtenregeling Wetenschappelijk Integriteit Wageningen University and Research
Artikel 1
Schending van de wetenschappelijke integriteit: Handelen of nalaten in strijd met de geldende Gedragscode Wetenschapsbeoefening, waaronder in ieder
geval de gedragingen opgenomen in bijlage 1.
Artikel 4
[…].
Indien de Commissie de Klacht ontvankelijk acht, gaat zij over tot inhoudelijke behandeling.
- Tijdens het horen kunnen de Klager en de Beklaagde zich laten bijstaan.
Bijlage 1
Fouten worden overal gemaakt en misdragingen zijn er in vele soorten en maten. Wetenschap kan slechts functioneren als is voldaan aan alle eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, eerlijkheid, onpartijdigheid, verantwoordelijkheid en respect. Wetenschappelijk wangedrag brengt schade toe aan de waarheid, aan andere wetenschappers en aan de maatschappij. De eerstverantwoordelijke om wangedrag tegen te gaan en zo nodig te bestraffen is de werkgever van de onderzoeker, de universiteit of het onderzoeksinstituut.
Met betrekking tot de gedragingen die hieronder zijn opgesomd, verklaren de universiteiten dat zij deze categorisch afwijzen, actief bestrijden en zo nodig met de hun ter beschikking staande sancties zullen bestraffen. Onder schendingen van de wetenschappelijke integriteit wordt in ieder geval verstaan:
- fingeren: het invoeren van fictieve gegevens. Het fabriceren of verzinnen van gegevens die worden gepresenteerd als werkelijk verkregen bevindingen van onderzoek. Hiermee wordt het hart van de wetenschap - de waarheidsvinding - geraakt.
- falsificeren: het vervalsen van gegevens en/of het heimelijk verwerpen van verkregen onderzoeksresultaten. Voor de onderzoeker onwelgevallige gegevens mogen nooit worden aangepast aan de verwachtingen of de theoretische uitkomsten. Het weglaten van gegevens mag slechts geschieden op aantoonbaar goede gronden.
- […].
- het begaan van verwijtbare onzorgvuldigheden bij het verrichten van onderzoek. Er is pas sprake van wangedrag wanneer de onderzoeker verder gaat dan fouten en slordigheden en zijn handelwijze niet bijstelt na ernstige en gefundeerde kritiek. Een CWI kan laten onderzoeken of daarvan sprake is.
Reglement Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit 2018
Artikel 5
1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
[…].
Werkwijze Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit
Artikel 3
[…].
2. Indien de oorspronkelijke Klager in beroep komt bij het LOWI is de oorspronkelijke Beklaagde geen partij. Indien de oorspronkelijke Beklaagde in beroep komt bij het LOWI is de oorspronkelijke Klager geen partij. Hij of zij kan zich dan tot de secretaris van het LOWI wenden met het verzoek zich - al dan niet vertegenwoordigd door een gemachtigde - als Belanghebbende in de procedure voor het LOWI te willen voegen.
Wageningen University mocht doctorsgraad intrekken van onderzoeker die onzorgvuldig met data omging
Het college voor promoties van Wageningen University and Research (CvP) mocht de doctorsgraad intrekken van een onderzoeker die onzorgvuldig met data omging in zijn proefschrift. Het CvP was hiertoe bevoegd, oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak vandaag (18 december 2024). De onderzoeker wist of kon redelijkerwijs weten dat zijn wijze van data‑analyse, ‑verwerking en ‑bespreking in strijd was met de wetenschappelijke integriteit.
Achtergrond
In 2017 kreeg de onderzoeker na zijn promotieonderzoek zijn doctorsgraad toegekend door het CvP. Zijn co-promovendus bezocht een jaar later een congres in de Verenigde Staten. Op dat congres presenteerden twee andere onderzoekers een working-paper waarin zij dezelfde data gebruikten om het verband tussen regenval en aantallen gevangenen aan te tonen als de onderzoeker en co‑promovendus gebruikten in een eerder onderzoek. Uit dat working‑paper volgde echter een ander verband dan de onderzoeker en de co‑promovendus hadden gevonden. De co-promovendus kwam tot de conclusie dat de dataset die door de onderzoeker was gebruikt afweek van de originele bron en diende samen met de promotoren van de onderzoeker een klacht in bij de universiteit. Het CvP besloot de doctorsgraad van de onderzoeker in te trekken. Hiertegen kwam hij in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Wetenschappelijke integriteit
Dat er een regeling voor het intrekken van een doctorsgraad ontbreekt, staat volgens de Afdeling bestuursrechtspraak de intrekking ervan niet in de weg. Het CvP is namelijk bevoegd een ten onrechte verleende doctorsgraad in te trekken, tenzij de ‘algemene beginselen van behoorlijk bestuur’ zich daartegen verzetten. Uit de deskundigenrapporten en adviezen volgt onder meer dat er relevante verschillen zitten tussen de gebruikte data in het proefschrift en de data in de originele bronnen, terwijl de onderzoeker die niet heeft toegelicht en ook later in de procedure niet heeft verantwoord. Daarmee is vast komen te staan dat de wetenschappelijke integriteit is geschonden. Als dat destijds bekend was geweest, zou de doctorsgraad niet zijn verleend. De intrekking van de doctorsgraad is verder in overeenstemming met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen door de deskundigenrapporten en adviezen daaraan ten grondslag te leggen. Ook mocht het CvP aan het belang van het goed functioneren van de wetenschap een zwaarder gewicht toekennen dan aan het belang van de onderzoeker om zijn doctorsgraad te behouden.
Voldoende gelegenheid
De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt verder dat de onderzoeker ten onrechte niet is gehoord nadat in de bezwaarfase de rapporten van de deskundigen waren uitgebracht, die op advies van de bezwarenadviescommissie waren ingeschakeld. Dit waren namelijk nieuwe feiten van aanmerkelijk belang voor het te nemen besluit. De onderzoeker is echter in de daaropvolgende procedure voldoende in de gelegenheid geweest om daar alsnog op te reageren. Dit heeft niet geleid tot een ander oordeel.