Uitspraak 200301816/21


Volledige tekst

200301816/21.
Datum uitspraak: 17 oktober 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. het college van burgemeester en wethouders van Alkemade,
2. [verzoekers sub 2] ,

en

provinciale staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2003 hebben verweerders het streekplan “Zuid-Holland West” vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, bij brief van 21 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2003, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekers sub 2] per faxbericht van 10 april 2003, beroep ingesteld. Het college van burgemeester en wethouders van Alkemade heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 15 mei 2003.
Bij brief van 19 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkemade de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Per faxbericht van 1 augustus 2003 hebben [verzoekers sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 oktober 2003, waar het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [verzoekers sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. De verzoeken hebben betrekking op de ligging van de zogenoemde rode contour ter hoogte van het perceel [locatie] te [plaats]. Verzoekers menen dat ten onrechte een gedeelte van dit perceel buiten deze contour valt, waardoor de voorgenomen bouw van twee van de zes aldaar beoogde woningen wegens strijd met het provinciale beleid geen doorgang kan vinden. Zij stellen dat zij een spoedeisend belang hebben bij schorsing van het bestreden besluit aangezien koopovereenkomsten zijn gesloten waarin een boetebeding is opgenomen.

2.3. Blijkens de stukken hangt het voornemen tot de bouw van de zes woningen samen met de verplaatsing van een bedrijf uit de woonkern naar een bedrijventerrein. Onder meer in verband met deze verplaatsing is aan de gemeente Alkemade begin 2002 additioneel contingent toegezegd. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van verweerders gesteld dat in het streekplan de rode contour zo krap mogelijk langs de bestaande woonbebouwing is gelegd opdat het aangrenzende gebied als transformatiegebied kan gelden. Omdat voor dergelijke gebieden nadere studie plaatsvindt ten aanzien van de gewenste ontwikkeling dienen vooralsnog ontwikkelingen die het transformatieproces kunnen verstoren te worden voorkomen, aldus deze vertegenwoordiger.

Ter zitting is gebleken dat inmiddels een principe-verzoek tot herziening van het streekplan is ingediend aangezien verzoekers verwachten dat verweerders bereid zijn voor dit specifieke bouwplan het beleid alsnog aan te passen. De Voorzitter dient er echter, nu het principe-verzoek nog in behandeling is en gelet op de uitlatingen van de vertegenwoordiger van verweerders daaromtrent, vooralsnog rekening mee te houden dat provinciale staten zullen vasthouden aan het beleid.

2.4. Hoewel de Voorzitter in verband met de door verzoekers geschetste belangen van oordeel is dat een meer actieve houding inzake de gevolgen van het streekplan voor dit specifieke geval aan de zijde van zowel verzoekers als verweerders in de rede had gelegen, ziet hij in hetgeen verzoekers hebben gesteld onvoldoende grond tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. Hij overweegt hiertoe dat verzoekers door vooruit te lopen op de planologische basis voor de woningbouw een zeker risico hebben genomen. Hierbij is van belang dat, wat er ook zij van de vraag in hoeverre verweerders zijn gebonden aan uitlatingen van gedeputeerde staten hieromtrent, niet aannemelijk is geworden dat bij het toezeggen van additioneel contingent tevens toezeggingen zijn gedaan omtrent de plaatsen waar dit contingent zou kunnen worden ingezet. Voorts is ter zitting gebleken dat de koopovereenkomsten zijn gesloten nadat de beleidswijziging met de nieuwe ligging van de contour is bekend gemaakt. Bovendien zou inwilliging van het verzoek onomkeerbare gevolgen met zich kunnen brengen.

2.5. Gelet op de in het voorgaande genoemde omstandigheden dient het verzoek, bij afweging van alle belangen, te worden afgewezen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2003

317