Uitspraak 202206647/1/R3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:5000
- Datum uitspraak
- 4 december 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 23 september 2022 heeft het het college van burgemeester en wethouders van Kampen aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw en het gebruik van een windturbine aan de Oslokade 2 in Kampen. Bij besluit van 19 september 2022 heeft het college van GS aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta een ontheffing verleend voor het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming als gevolg van de realisatie en het gebruik van een windturbine aan de Oslokade 2 in Kampen. [appellant A] en anderen zijn gevestigd aan de [locatie] in Kampen en de natuurlijke personen onder hen wonen op dat perceel in een bedrijfswoning. Het perceel ligt ten oosten van de vergunde windturbine aan de Oslokade 2 in Kampen en op ongeveer 270 m vanaf de mast van die windturbine.
- Eerste aanleg - meervoudig
- Project strijd bestemmingsplan
202206647/1/R3.
Datum uitspraak: 4 december 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellante D], [appellante E], [appellante F] en [appellante G], allen wonend of gevestigd te Kampen (hierna: [appellant A] en anderen),
appellanten,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Kampen (hierna: het college van B en W),
2. de raad van de gemeente Kampen (hierna: de raad),
3. het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college van GS),
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2022 heeft het college van B en W aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw en het gebruik van een windturbine aan de Oslokade 2 in Kampen.
Bij besluit van 23 september 2022 heeft het college van B en W aan IJsseldelta Wind B.V. een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw en het gebruik van een windturbine aan de Oslokade 9 in Kampen.
Bij besluit van 19 september 2022 heeft het college van GS aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta een ontheffing verleend voor het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) als gevolg van de realisatie en het gebruik van een windturbine aan de Oslokade 2 in Kampen.
Bij besluit van 19 september 2022 heeft het college van GS aan IJsseldelta Wind B.V. een ontheffing verleend voor het overtreden van verbodsbepalingen van de Wnb als gevolg van de realisatie en het gebruik van een windturbine aan de Oslokade 9 in Kampen.
Onder meer deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid met toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daartoe heeft de raad op 21 april 2022 een coördinatiebesluit genomen.
Tegen deze besluiten hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.
Het college van B en W heeft een verweerschrift ingediend.
Het college van GS heeft een verweerschrift ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 augustus 2023 heeft het college van B en W de omgevingsvergunningen gewijzigd.
[appellant A] en anderen hebben hierop een zienswijze ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 september 2024 heeft het college van B en W de omgevingsvergunningen opnieuw gewijzigd.
Het college van GS, het Waterschap Drents Overijsselse Delta en IJsseldelta Wind B.V. hebben hierop een zienswijze ingediend.
Het college van B en W heeft een nader verweerschrift ingediend.
[appellant A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 10 oktober 2024, waar [appellant A] en anderen, in de persoon van [appellant B] en [appellant C], bijgestaan door mr. P.A. de Lange, advocaat te Barendrecht, het college van B en W, vertegenwoordigd door mr. W.R. Beukhof, bijgestaan door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam, de raad, vertegenwoordigd door voornoemde mr. W.R. Beukhof, en het college van GS, vertegenwoordigd door mr. A.M.Th. ten Have-Weernink en G. Wijnsma, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting het Waterschap Drents Overijsselse Delta, vertegenwoordigd door A.D. Hommes, S.G. Rikkerink en F.J. Schellen, en IJsseldelta Wind B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden] en voornoemde F.J. Schellen, als partij gehoord.
Overwegingen
Inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
De aanvragen om de omgevingsvergunningen zijn ingediend op 3 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het college van B en W heeft bij besluit van 23 september 2022 aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo voor de bouw van een windturbine op het terrein van de rioolwaterzuivering van het Waterschap Drents Overijsselse Delta aan de Oslokade 2 in Kampen en het gebruik daarvan in strijd met het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Haatland". Daarnaast heeft het college van B en W bij een ander besluit van 23 september 2022 aan IJsseldelta Wind B.V. een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo voor de bouw van een windturbine op het terrein van de containerterminal IJssel Delta Terminal aan de Oslokade 9 in Kampen en het gebruik daarvan in strijd met het bestemmingsplan "Zuiderzeehaven 2010".
3. [appellant A] en anderen zijn gevestigd aan de [locatie] in Kampen en de natuurlijke personen onder hen wonen op dat perceel in een bedrijfswoning. Het perceel ligt ten oosten van de vergunde windturbine aan de Oslokade 2 in Kampen en op ongeveer 270 m vanaf de mast van die windturbine.
Ingetrokken beroep en beroepsgronden
4. [appellant A] en anderen hebben op de zitting hun beroep tegen de door het college van GS bij besluiten van 19 september 2023 verleende ontheffingen voor het overtreden van verbodsbepalingen van de Wnb ingetrokken. Ook hebben [appellant A] en anderen op de zitting hun beroepsgronden over lichtschittering, externe veiligheid, gebiedsbescherming, soortenbescherming en straalverbindingen ingetrokken.
De besluiten van 22 augustus 2023 en 19 september 2024
5. Bij afzonderlijke besluiten van 22 augustus 2023 heeft het college van B en W de verleende omgevingsvergunningen gewijzigd door met het oog op een goede ruimtelijke ordening voorschriften over geluid, slagschaduw, obstakelverlichting en externe veiligheid aan de omgevingsvergunningen te verbinden.
6. Bij afzonderlijke besluiten van 19 september 2024 heeft het college van B en W de verleende omgevingsvergunningen opnieuw gewijzigd door de voorschriften over geluid, slagschaduw, obstakelverlichting en externe veiligheid, zoals die met de wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 aan de verleende omgevingsvergunningen waren verbonden, aan te passen. Ook heeft het college van B en W de titel bij die voorschriften gewijzigd in "Goede ruimtelijke ordening".
7. De twee afzonderlijke besluiten van 22 augustus 2023 en de twee afzonderlijke besluiten van 19 september 2024 worden, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege geacht mede onderwerp te zijn van dit geding. Het beroep van [appellant A] en anderen wordt geacht mede te zijn gericht tegen deze besluiten.
Tussenconclusie
8. Gelet op wat hiervoor onder 5 en 6 is vermeld, heeft het college van B en W het kennelijk met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk geacht dat met de wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 voorschriften over geluid, slagschaduw, obstakelverlichting en externe veiligheid aan de bij besluiten van 23 september 2022 verleende omgevingsvergunningen werden verbonden en dat deze voorschriften met de wijzigingsbesluiten van 19 september 2024 werden aangepast. Dat het college van B en W deze voorschriften aanvankelijk niet heeft opgenomen in de bij besluiten van 23 september 2022 verleende omgevingsvergunningen, maakt dat die besluiten van 23 september 2022 in zoverre onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd. Dat de bij wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 aan de omgevingsvergunningen verbonden voorschriften in het kader van een goede ruimtelijke ordening moesten worden aangepast met de wijzigingsbesluiten van 19 september 2024, maakt dat de besluiten van 22 augustus 2023 in zoverre onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd. Hieruit volgt dat de twee besluiten van 23 september 2022 en de twee wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 gebrekkig zijn en wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb moeten worden vernietigd.
8.1. Of er aanleiding bestaat, om de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand te laten, zal de Afdeling onder 17 beoordelen. Ook met het oog op die beoordeling zal de Afdeling hierna de beroepsgronden van [appellant A] en anderen tegen de besluiten van 23 september 2022 bespreken, die worden geacht mede te zijn gericht tegen de twee wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 en de twee wijzigingsbesluiten van 19 september 2024. Ook zal de Afdeling in dat kader de beroepsgronden van [appellant A] en anderen bespreken die specifiek zijn gericht tegen de wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023.
Mer-(beoordelings-)plicht
9. [appellant A] en anderen betogen dat de twee vergunde windturbines aan de Oslokade 2 en 9 één windturbinepark vormen met de vier al bestaande windturbines in de omgeving en daarom mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Volgens [appellant A] en anderen zijn de vier bestaande en de twee vergunde windturbines juridisch, technisch, organisatorisch en functioneel als één geheel aan te merken. Zo zijn de vier bestaande windturbines in eigendom van Windkracht B.V. en is volgens [appellant A] en anderen ook één van de twee vergunde windturbines in eigendom van Windkracht B.V. Verder bevinden de vier bestaande windturbines en de twee vergunde windturbines zich in elkaars nabijheid.
9.1. Het college van B en W stelt zich op het standpunt dat de zes windturbines samen geen windturbinepark vormen als is bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. De twee nieuwe windturbines hebben volgens het college van B en W een andere hoogte dan de bestaande windturbines. Er is verder geen sprake van een regelmatige lijnopstelling. De vier bestaande windturbines zijn in eigendom van Windkracht B.V. IJsseldelta Wind B.V. wordt eigenaar van de nieuwe windturbine aan de Oslokade 9. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta wordt eigenaar van de nieuwe windturbine aan de Oslokade 2. Deze partijen hebben over en weer geen zeggenschap over elkaars windturbines. Voor de twee nieuwe windturbines zijn aparte onderzoeken verricht. Verder zullen de twee nieuwe windturbines ieder een eigen netaansluiting op het elektriciteitsnet krijgen. Het gaat volgens het college van B en W dan ook om twee nieuwe solitaire windturbines die niet samen met de bestaande windturbines een windturbinepark vormen.
9.2. Artikel 7.2, eerste, derde en vierde lid, van de Wet milieubeheer luidt, voor zover van belang:
"1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen:
a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
[…]
3. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden de categorieën van besluiten aangewezen bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
4. Terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag […] moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt."
9.3. Artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage luidt, voor zover van belang:
"1. Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven […],
2. Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven, alsmede activiteiten die in onderdeel C van de bijlage zijn omschreven en die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.
Indien een activiteit behoort tot een categorie van activiteiten die zowel in onderdeel C als in onderdeel D van de bijlage omschreven is en zij tevens voldoet aan de in de daarbij aangegeven categorieën van gevallen genoemde criteria, behoort zij tot de in onderdeel C omschreven categorie van activiteiten."
In artikel 1 van onderdeel A van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: de bijlage) is "windturbinepark" gedefinieerd als: "park bestaande uit ten minste drie windturbines."
In categorie 22.2 van onderdeel C van de bijlage is als activiteit aanwezen: "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark."
In categorie 22.2 van onderdeel C van de bijlage is als geval aangewezen: "In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 20 windturbines of meer."
In categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage is als activiteit aanwezen: "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark."
In categorie 22.2 van onderdeel D van de bijlage is als geval aangewezen: "In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, of 10 windturbines, of meer."
9.4. De Afdeling overweegt dat op basis van bovengenoemde wet- en regelgeving hier alleen een besluit-mer-plicht of besluit-mer-beoordelingsplicht bestaat, als er sprake is van een windturbinepark. Het moet dan gaan om een park bestaande uit ten minste drie windturbines. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de twee nieuwe windturbines niet samen met de vier bestaande windturbines één windturbinepark vormen in de zin van het Besluit milieueffectrapportage. Hiervoor is van belang dat de bestaande en de nieuwe windturbines verschillende eigenaren/initiatiefnemers hebben en dat deze eigenaren/initiatiefnemers over en weer geen zeggenschap hebben over elkaars windturbines. Daarnaast hebben de bestaande windturbines geen technische binding met de twee nieuwe windturbines, verschillen de verschijningsvormen van de windturbines en zijn voor de twee nieuwe windturbines aparte onderzoeken verricht. Alleen het feit dat de twee nieuwe windturbines nabij de vier bestaande windturbines worden geplaatst, is onvoldoende om tot een ander oordeel komen. Van een mer-(beoordelings-)plichtige wijziging of uitbreiding van een windturbinepark is geen sprake.
Het betoog slaagt niet.
Geluid: onderzoek
10. [appellant A] en anderen betogen dat in de uitgevoerde geluidsonderzoeken geen rekening is gehouden met de weerkaatsing van het geluid van de vergunde windturbines op de aanwezige bebouwing. Verder betogen [appellant A] en anderen dat uit hun eigen interpretatie van een geluidkaart op Atlas Leefomgeving over de huidige geluidbelasting volgt dat de (cumulatieve) geluidbelasting ter plaatse van hun bedrijfswoning bij verwezenlijking van de vergunde windturbines hoger zal zijn dan in de geluidsonderzoeken is berekend.
10.1. Zoals ook op de zitting namens het college van B en W is toegelicht, zijn de berekeningen in het Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduw Windturbine IJDT Kampen van Pondera van 19 november 2021 (hierna: het Pondera-onderzoek van 19 november 2021) en het Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduw Windturbine WDODelta Kampen van Pondera van 29 november 2021 (hierna: het Pondera-onderzoek van 29 november 2021) uitgevoerd met toepassing van het Reken- en meetvoorschrift windturbines uit de Activiteitenregeling milieubeheer. Daarbij is rekening gehouden met de weerkaatsing van het geluid van de in het gebied aanwezige bebouwing, door deze bebouwing voor de berekeningen aan te duiden als "akoestisch reflecterend (B=0)". Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee op toereikende wijze rekening gehouden met de weerkaatsing van het geluid van de vergunde windturbines op de aanwezige bebouwing.
Naar het oordeel van de Afdeling is de enkele eigen interpretatie van [appellant A] en anderen van de genoemde geluidkaart over de huidige geluidbelasting van de vier bestaande windturbines onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van de in het Pondera-onderzoek van 19 november 2021 en het Pondera-onderzoek van 29 november 2021 berekende (cumulatieve) geluidbelasting ter plaatse van hun bedrijfswoning bij verwezenlijking van de twee vergunde windturbines.
Het betoog slaagt niet.
Geluid: normstelling en goede ruimtelijke ordening
11. [appellant A] en anderen betogen dat de vergunde windturbines zullen zorgen voor een te hoge geluidbelasting ter plaatse van hun bedrijfswoning. Volgens [appellant A] en anderen ervaren zij namelijk nu al hinder van het geluid van de bestaande windturbines in de omgeving. Verder betekent de omstandigheid dat hun bedrijfswoning op een gezoneerd industrieterrein ligt niet dat ter plaatse geen sprake hoeft te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zo betogen [appellant A] en anderen. Daarnaast voeren [appellant A] en anderen gronden aan over de normstelling van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen.
11.1. De Afdeling stelt vast dat de bedrijfswoning van [appellant A] en anderen ligt op een gezoneerd industrieterrein. In artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer is bepaald dat de daarin gestelde geluidnorm van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen niet van toepassing is indien het gevoelige gebouw is gelegen op een gezoneerd industrieterrein. De bedrijfswoning van [appellant A] en anderen wordt vanwege de ligging op een gezoneerd industrieterrein voor windturbinegeluid niet beschermd door de geluidnormen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook in de vergunningvoorschriften van de twee vergunde windturbines is bepaald dat de daarin gestelde cumulatieve norm van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen niet van toepassing is indien het gevoelige gebouw is gelegen op een gezoneerd industrieterrein.
11.2. Omdat de in het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde geluidnorm van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen en de in de vergunningvoorschriften gestelde cumulatieve geluidnorm van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen niet gelden voor de bedrijfswoning van [appellant A] en anderen, omdat deze ligt op een gezoneerd industrieterrein, kunnen de gronden die [appellant A] en anderen tegen die normstellingen als zodanig hebben aangevoerd niet leiden tot een gegrond beroep. Deze gronden hoeven gelet daarop geen bespreking.
11.3. Het voorgaande neemt niet weg dat de geluidbelasting ter plaatse van de bedrijfswoning van [appellant A] en anderen van belang is in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
11.4. In het Pondera-onderzoek van 19 november 2021 en het Pondera-onderzoek van 29 november 2021 is voor de bedrijfswoning van [appellant A] en anderen aan de [locatie] de cumulatieve geluidbelasting in de huidige situatie en in de situatie met de twee vergunde windturbines berekend. In de huidige situatie bedraagt de cumulatieve geluidbelasting ter plaatse van de bedrijfswoning 67 dB Lcum. In de situatie met de twee vergunde windturbines bedraagt de cumulatieve geluidbelasting 69 dB Lcum.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college van B en W deze toename van de cumulatieve geluidbelasting redelijkerwijs aanvaardbaar mogen achten. Daarbij heeft het college van B en W mogen betrekken dat het gaat om een relatief beperkte toename van de cumulatieve geluidbelasting, waarmee binnen dezelfde categorie "slecht" volgens de Methode Miedema wordt gebleven als in de huidige situatie. Ook heeft het college van B en W daarbij mogen betrekken dat de bedrijfswoning van [appellant A] en anderen ligt op een gezoneerd industrieterrein, waar een hogere geluidbelasting over het algemeen aanvaardbaarder wordt geacht. Verder heeft het college B en W daarbij het algemeen belang dat is gediend bij de opwekking van duurzame energie mogen betrekken.
Het betoog slaagt niet.
Slagschaduw
12. Op de zitting is vastgesteld dat [appellant A] en anderen zich kunnen verenigen met de bij wijzigingsbesluiten van 19 september 2024 gewijzigde voorschriften over slagschaduw. Daarin is specifiek voor de bedrijfswoning van [appellant A] en anderen aan de [locatie] per vergunde windturbine bepaald dat daarvan geen slagschaduw is toegestaan, anders dan maximaal een half uur slagschaduw per windturbine per jaar voor het stilzetten van de betreffende turbine. Verder verwijst de Afdeling naar wat hiervoor onder 8 over de besluiten van 23 september 2022 en de wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 is overwogen.
Obstakelverlichting
13. Op de zitting is vastgesteld dat [appellant A] en anderen zich kunnen verenigen met de bij wijzigingsbesluiten van 19 september 2024 gewijzigde voorschriften over obstakelverlichting. Daarbij heeft het college van B en W op de zitting verklaard dat geen obstakelverlichting op de punten van de wieken van de vergunde windturbines zal worden geplaatst. Verder verwijst de Afdeling naar wat hiervoor onder 8 over de besluiten van 23 september 2022 en de wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 is overwogen.
Landschappelijke inpassing
14. [appellant A] en anderen betogen dat de twee vergunde windturbines niet met elkaar in lijn zullen staan en dat er "geen vaste afstanden" zijn. Daarnaast zal per saldo sprake zijn van een cluster van windturbines, bestaande uit vier kleinere windturbines en twee grotere windturbines. Dit levert volgens [appellant A] en anderen een onrustig, onregelmatig en hinderlijk beeld op.
14.1. Het college van B en W wijst op het rapport Landschap windturbines Kampen van Sweco van 19 november 2021. Hierin is onderkend dat de twee vergunde windturbines hoger zullen zijn dan de vier bestaande windturbines in de omgeving. Ook zijn in dat rapport de verschillende afstanden en positioneringen van de twee vergunde windturbines en de vier bestaande windturbines in de omgeving in beeld gebracht. De conclusie van het rapport is dat de twee vergunde windturbines nauwelijks impact zullen hebben op het omringende landschap. Omdat de door [appellant A] en anderen aangevoerde omstandigheden in zoverre zijn betrokken in het rapport van Sweco van 19 november 2021 en zij verder niet inhoudelijk op dat rapport ingaan, kan wat [appellant A] en anderen aanvoeren naar het oordeel van de Afdeling niet leiden tot een andere conclusie over de landschappelijke inpassing dan voormelde conclusie in het rapport van Sweco van 19 november 2021.
Het betoog slaagt niet.
Uitvoerbaarheid
15. [appellant A] en anderen betogen dat, anders dan in de Ruimtelijke onderbouwing van Sweco van 2 december 2021 is vermeld, met de twee vergunde windturbines niet voor 8.000 huishoudens stroom kan worden opgewekt. Eén van de vergunde windturbines zal volgens [appellant A] en anderen namelijk sowieso geen stroom opwekken voor derden, maar zal dienen voor de productie van waterstof. Volgens [appellant A] en anderen blijkt echter nergens uit dat waterstof kan worden geproduceerd. Verder kunnen de twee vergunde windturbines volgens [appellant A] en anderen niet worden aangesloten op het elektriciteitsnet.
15.1. Het college van B en W stelt dat het voor de windturbine die is voorzien op het terrein van de containerterminal IJssel Delta Terminal aan de Oslokade 9 in Kampen, de bedoeling is om via elektrolyse waterstof te produceren. Daarnaast is er volgens het college van B en W in de nabijheid een mogelijkheid om die windturbine aan te sluiten op het elektriciteitsnet, eventueel voor het resterende deel van de elektriciteitsproductie dat niet gebruikt kan worden voor de waterstofproductie. Verder stelt het college van B en W dat voor de windturbine die is voorzien op het terrein van de rioolwaterzuivering van het Waterschap Drents Overijsselse Delta aan de Oslokade 2 in Kampen een netaansluiting beschikbaar is en het kabeltracé al is vergund.
15.2. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant A] en anderen zo dat zij betogen dat de omgevingsvergunningen, voor zover verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, niet uitvoerbaar zijn.
15.3. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd, geen grond om te twijfelen aan de juistheid van het gestelde door het college van B en W. De niet nader onderbouwde vrees dat het elektrische vermogen van de vergunde windturbines niet kan worden afgeleverd aan het elektriciteitsnet en dat de productie van waterstof niet mogelijk zal zijn, is hiervoor onvoldoende. Het voorgaande in aanmerking genomen ziet de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het college van B en W op voorhand had moeten inzien dat de omgevingsvergunningen, voor zover verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, in zoverre niet kunnen worden uitgevoerd. Daarbij merkt de Afdeling overigens nog op dat in de Ruimtelijke onderbouwing van Sweco van 2 december 2021 is vermeld dat de elektriciteitsopbrengst sterk afhankelijk is van het type windturbine dat uiteindelijk gerealiseerd gaat worden, maar dat de vergunde windturbines naar verwachting circa 28.000 MWh opleveren en dat dit een opwekking betekent voor naar schatting circa 8.000 huishoudens. Anders dan [appellant A] en anderen lijken te veronderstellen, is hiermee niet de doelstelling geformuleerd dat met de twee vergunde windturbines voor 8.000 huishoudens aan stroom moet worden opgewekt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
16. Gelet op wat hiervoor onder 8 is overwogen, is het beroep van [appellant A] en anderen tegen de besluiten van 23 september 2022 en het beroep tegen de wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 gegrond. De besluiten van 23 september 2022 en de wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 moeten worden vernietigd. Het beroep van [appellant A] en anderen tegen de wijzigingsbesluiten van 19 september 2024 is ongegrond.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van de besluiten van 23 september 2022 in stand te laten voor zover die besluiten niet door de besluiten van 22 augustus 2023 zijn gewijzigd. Ook de rechtsgevolgen van de besluiten van 22 augustus 2023 worden in stand gelaten, voor zover die besluiten niet door de besluiten van 19 september 2024 zijn gewijzigd.
Dit betekent dat de aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta en IJsseldelta Wind B.V. verleende omgevingsvergunningen voor de bouw van een windturbine en het gebruik daarvan in strijd met het bestemmingsplan toch gelden en dat daarbij de met de wijzigingsbesluiten van 22 augustus 2023 aan die omgevingsvergunningen verbonden voorschriften van toepassing zijn, zoals die zijn gewijzigd met de wijzigingsbesluiten van 19 september 2024.
18. Het college van B en W moet de proceskosten van [appellant A] en anderen vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellante D], [appellante E], [appellante F] en [appellante G] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Kampen van 23 september 2022 gegrond;
II. vernietigt de besluiten van 23 september 2022;
III. verklaart het beroep [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellante D], [appellante E], [appellante F] en [appellante G] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Kampen van 22 augustus 2023 gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van 22 augustus 2023;
V. verklaart het beroep [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellante D], [appellante E], [appellante F] en [appellante G] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Kampen van 19 september 2024 ongegrond;
VI. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 23 september 2022 in stand blijven voor zover deze besluiten niet door de besluiten van 22 augustus 2023 zijn gewijzigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 22 augustus 2023 in stand blijven voor zover deze besluiten niet door de besluiten van 19 september 2024 zijn gewijzigd;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Kampen tot vergoeding van bij [appellant A] en anderen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kampen aan [appellant A] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Van Es
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024
826