Uitspraak 202401739/1/A2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:4896
- Datum uitspraak
- 25 november 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 19 juni 2023 heeft het CBR bepaald dat [appellant] zijn medewerking moet verlenen aan een rijvaardigheidsonderzoek. Het hiertegen gemaakt bezwaar heeft het CBR bij besluit van 31 juli 2023 ongegrond verklaard. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 31 juli 2023 ongegrond is verklaard.
- Hoger beroep
- Mondelinge uitspraak
- Wegenverkeerswet
202401739/1/A2.
Datum uitspraak: 25 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2024 in zaak nr. 23/5493 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Openbare zitting gehouden op 25 november 2024 om 14:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. M.M. Engele, griffier.
Verschenen:
Het CBR, vertegenwoordigd door mr. drs. M.M. Kleijbeuker.
Bij besluit van 19 juni 2023 heeft het CBR bepaald dat [appellant] zijn medewerking moet verlenen aan een rijvaardigheidsonderzoek. Het hiertegen gemaakt bezwaar heeft het CBR bij besluit van 31 juli 2023 ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 31 juli 2023 ongegrond is verklaard.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden
De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zouden zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 10 tot en met 12 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. [appellant] heeft er wel terecht op gewezen dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte wordt gesproken van ‘medisch onderzoek’. Dit betekent niet dat de uitspraak voor het overige onjuist is.
Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
1033