Uitspraak 202402049/1/A2


Volledige tekst

202402049/1/A2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Purmerend,
appellant,

en

het college van bestuur van de Open Universiteit (hierna: het college),
verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 4 maart 2024 is aan [appellant] medegedeeld dat hij voor de onderwijseenheid Bacheloressay Publiekrecht (RB2512) het instellingscollegegeld OU is verschuldigd.

Tegen deze beslissing heeft [appellant] bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschrift heeft hij het college verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college heeft met dit verzoek ingestemd en het bezwaarschrift naar de Afdeling doorgezonden ter behandeling als rechtstreeks beroep.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2024, waar [appellant] is verschenen. Het college, vertegenwoordigd door mr. J.E.J. Niesters en mr. M.F.R.H. Ruijschop, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.       Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2024:3366, heeft de Afdeling geoordeeld dat een student aan de Open Universiteit niet onder de regeling van artikel 2.3a, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 valt. Studenten schrijven zich bij de Open Universiteit per onderwijseenheid in en dus moet voor een student bij iedere inschrijving de hoogte van het verschuldigde collegegeld opnieuw worden vastgesteld. Zoals in de uitspraak van vandaag is overwogen, had het college aan [appellant], vanaf het moment dat de bachelorsgraad op 15 april 2022 was geregistreerd bij DUO, bij de eerstvolgende inschrijving voor een onderwijseenheid het instellingstarief collegegeld OU in rekening moeten brengen.

2.       Het beroep is ongegrond.

3.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Daalder
voorzitter

w.g. Rijsdijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024

705-1043