Uitspraak 202202669/1/R2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:3034
- Datum uitspraak
- 31 juli 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bladel een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Deze vergunning is verleend voor een windturbinepark bestaande uit vier windturbines met bijbehorende voorzieningen op vier percelen direct ten noorden van de A67, in het buitengebied van Bladel, voor een periode van 25 jaar. De omgevingsvergunning maakt de realisatie mogelijk van een windpark bestaande uit vier windturbines in lijnopstelling, inclusief bijbehorende voorzieningen. Het windpark is gelegen langs de noordzijde van de rijksweg A67, met een tiphoogte van maximaal 240 m. Het gezamenlijk vermogen bedraagt ongeveer 22 MW. Windpark De Pals B.V. is initiatiefnemer van het project.
- Eerste aanleg - meervoudig
- Bouwen
202202669/1/R2.
Datum uitspraak: 31 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, thans gevestigd te Amersfoort, Stichting Groen Kempenland, gevestigd te Bladel, en Stichting Milieu-Werkgroep Kempenland, gevestigd te Bergeijk, (hierna samen genoemd: BMF e.a.)
2. Achterste Hoef Beheer B.V., Achterste Hoef B.V. en Vereniging Prachtig Zuid, alle gevestigd te Bladel, (hierna samen genoemd: Achterste Hoef e.a.)
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Deze vergunning is verleend voor een windturbinepark bestaande uit vier windturbines met bijbehorende voorzieningen op vier percelen direct ten noorden van de A67, in het buitengebied van Bladel, voor een periode van 25 jaar.
Tegen dit besluit hebben BMF e.a. en Achterste Hoef e.a. beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college, BMF e.a. en Achterste Hoef e.a. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 23 mei 2024, waar BMF e.a., vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en mr. M.H.J. Rebergen, bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, Achterste Hoef e.a., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], [gemachtigde C] en [gemachtigde D], bijgestaan door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door T. van der Putten, bijgestaan door mr. C.E. Barnhoorn en mr. J.K.M. Buitenhuis, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Verder is op de zitting Windpark De Pals B.V., vertegenwoordigd door mr. ing. A.P.J. Timmermans, vergezeld door B.J.H. Koolstra MSc, [gemachtigde E], [gemachtigde F], ir. F.P. de Jong en [gemachtigde G], als partij gehoord.
Overwegingen
OVERGANGSRECHT INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 26 november 2018. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
WET- EN REGELGEVING
2. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
INLEIDING
Het project
3. De omgevingsvergunning maakt de realisatie mogelijk van een windpark bestaande uit vier windturbines in lijnopstelling, inclusief bijbehorende voorzieningen. Het windpark is gelegen langs de noordzijde van de rijksweg A67, met een tiphoogte van maximaal 240 m. Het gezamenlijk vermogen bedraagt ongeveer 22 MW. Windpark De Pals B.V. is initiatiefnemer van het project.
Voorgeschiedenis
4. Het college heeft voor dit windpark eerder, bij besluit van 26 februari 2019, een omgevingsvergunning verleend. Bij uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 januari 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:389, is het door Achterste Hoef e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door BMF e.a. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Verder is bij deze uitspraak de tweede volzin van voorschrift 5 bij de activiteit afwijken van het bestemmingsplan in bijlage 2 bij het besluit van 26 februari 2019 vernietigd, deze zin gewijzigd en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Bij uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2305, is het door BMF e.a. daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Hierbij is de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 januari 2020, voor zover aangevallen, vernietigd en het besluit van het college van 26 februari 2019 vernietigd, voor zover dat nog niet is vernietigd door de rechtbank. Daarbij heeft de Afdeling bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
Voorliggende besluit
5. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021 heeft het college bij besluit van 17 maart 2022 op grond van de Wabo opnieuw beslist op de aanvraag en de omgevingsvergunning verleend. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is niet opnieuw gevolgd. Teruggevallen is op de voorbereidingsprocedure die is gevolgd voor het vernietigde besluit van 26 februari 2019. Verder is het besluit van 17 maart 2022 met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. Op het besluit is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
De omgevingsvergunning is verleend voor een periode van 25 jaar, te rekenen vanaf de datum van de start van de bouw. De vergunning ziet op de activiteiten bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo), de aanleg van een weg (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, bezien in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo), gebruik in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wabo) en het oprichten, veranderen of inwerking hebben van een inrichting (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo).
Voor dit windparkproject is op 28 december 2023 ook een ontheffing van de verbodsbepalingen als bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.5 eerste, tweede en vierde lid, 3.6, tweede lid, en 3.10, eerste lid, onder a en b, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) verleend. De Afdeling heeft hierover geoordeeld in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:3035.
Interim omgevingsverordening
6. Op 5 november 2019 is de op 25 oktober 2019 door provinciale staten van Noord-Brabant vastgestelde Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV) in werking getreden. In hoofdstuk 3 van de IOV zijn instructieregels aan gemeenten opgenomen. Een gemeenteraad moet de in deze verordening neergelegde regels in acht nemen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In artikel 3.1, eerste lid, van de IOV is een afwijkingsvergunning zoals hier aan de orde gelijkgesteld met een bestemmingsplan. Dit betekent dat het college bij het voorbereiden en verlenen van de omgevingsvergunning is gebonden aan de desbetreffende regels uit de IOV.
In verband met de verleende omgevingsvergunning van 17 maart 2022 hebben provinciale staten van Noord-Brabant de begrenzing van het Natuur Netwerk Brabant (hierna: het NNB), zoals aangewezen in de IOV aangepast. Daartoe is op 11 maart 2022 een wijziging van de IOV vastgesteld, die op 15 april 2022 - na het besluit van 17 maart 2022 - in werking is getreden. De (overdraai van de) windturbines 1, 3 en 4 komen daardoor weer gedeeltelijk in het NNB te liggen. Hoewel de omgevingsvergunning is verleend voor de inwerkingtreding van de wijziging van de IOV, is in de omgevingsvergunning geanticipeerd op deze wijziging.
Beroepen
7. BMF e.a. en Achterste Hoef e.a. zijn het niet eens met het besluit van 17 maart 2022. Zij vrezen onder meer voor de aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied door realisatie van het windpark met de nodige negatieve effecten, ook voor omwonenden en recreatiebedrijven, tot gevolg.
BEOORDELING VAN DE BEROEPEN
Ontvankelijkheid Vereniging Prachtig Zuid
8. Het college betwist dat Achterste Hoef e.a., voor zover het Vereniging Prachtig Zuid betreft, als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij geen rechtspersoonlijkheid bezit. Hierbij voert het college aan dat er geen ledenbestand is. Voor zover bekend zijn er ook geen (regelmatige) ledenvergaderingen. Ook manifesteert Vereniging Prachtig Zuid zich niet als een organisatorisch verband, zo stelt het college.
8.1. De Afdeling stelt vast dat Vereniging Prachtig Zuid geen zienswijze heeft ingediend op het ontwerpbesluit. Uitsluitend belanghebbenden op grond van de artikelen 1:2, eerste lid, en 8:1 van de Awb kunnen beroep instellen tegen de verleende omgevingsvergunning. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Hieruit volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
8.2. Gebleken is dat Vereniging Prachtig Zuid geen bij notariële akte opgerichte vereniging is. Daarom zal moeten worden beoordeeld of de vereniging aan te merken is als vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6406, moet daartoe aan de volgende cumulatieve eisen worden voldaan:
1. er moet een ledenbestand zijn;
2. het moet gaan om een organisatorisch verband dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;
3. de organisatie moet als een eenheid deelnemen aan het rechtsverkeer.
8.3. Op de zitting heeft Vereniging Prachtig Zuid onweersproken gesteld dat 28 leden, waaronder 7 recreatiebedrijven, zich met de ondertekening van een formulier hebben gecommitteerd aan haar doelstelling en dat de vereniging een bestuur heeft. Verder heeft de Vereniging Prachtig Zuid onweersproken gesteld dat er tenminste een keer per jaar een ledenvergadering en meerdere keren per jaar een bestuursvergadering plaatsvindt. Uit de, niet bij notariële akte vastgestelde statuten volgt dat Vereniging Prachtig Zuid op 11 april 2022 - en daarmee kort voor het verstrijken van de beroepstermijn op 3 mei 2022 - is opgericht om de belangen van belanghebbende bewoners en recreatiebedrijven in Bladel-Zuid te behartigen in de procedure ter voorkoming van grootschalige opwekking van zon- en windenergie in dit gebied en dat zij haar doelt tracht te verwezenlijken door het aantekenen van beroep en indienen van bezwaar bij gerechtelijke instanties. Partijen zijn het erover eens dat Vereniging Prachtig Zuid, door bijvoorbeeld op eigen naam zienswijzen naar voren te brengen en beroep in te stellen, op kenbare wijze zelfstandig deelneemt aan het rechtsverkeer.
Gelet op het voorgaande oordeelt de Afdeling dat Vereniging Prachtig Zuid als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangemerkt. Gelet hierop is aan de eis van rechtspersoonlijkheid voldaan.
8.4. Maar dat Vereniging Prachtig Zuid rechtspersoonlijkheid heeft, is niet genoeg om belanghebbende te zijn. Daarvoor moet zij voor het einde van de beroepstermijn, op welk moment namelijk de belanghebbendheid moet vaststaan, haar belangen ook krachtens haar uit de statuten volgende doelstellingen behartigen. Het bestreden besluit heeft betrekking op een activiteit die plaatsvindt binnen het in de statuten omschreven werkgebied en valt binnen de reikwijdte van de doelstelling van de vereniging. Naast het doel van de vereniging is, om te kunnen bepalen of het belang van de vereniging rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit, ook van belang of de vereniging feitelijke werkzaamheden heeft verricht met het oog op het behartigen van haar doelstelling. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 26 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2116, moet bij de beoordeling of zo’n rechtspersoon feitelijke werkzaamheden verricht, worden uitgegaan van de feitelijke werkzaamheden die de rechtspersoon heeft verricht tot uiterlijk de dag voor het einde van de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld. Niet is gebleken dat Vereniging Prachtig Zuid uiterlijk in die periode werkzaamheden heeft verricht die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb, waaruit blijkt dat zij het rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. De Afdeling overweegt, zoals al overwogen in de uitspraak van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:808, dat het louter in rechte opkomen tegen besluiten als regel niet kan worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Een andere uitleg zou betekenen dat voor de ontvankelijkheid van een bezwaar of beroep van een rechtspersoon, in een geval als hier aan de orde, in zoverre voldoende is dat hij zulke rechtsmiddelen pleegt aan te wenden. Op de zitting heeft Vereniging Prachtig Zuid toegelicht dat zij ontwikkelingen in het kader van zon- en windenergie in Bladel-Zuid in de gaten houdt en leden hiervan (per e-mail) op de hoogte houdt. De Afdeling acht dit onvoldoende om te concluderen dat sprake is van feitelijke werkzaamheden die er blijk van geven dat Vereniging Prachtig Zuid haar statutaire doelstelling behartigde voor het verstrijken van de beroepstermijn.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat Vereniging Prachtig Zuid blijkens haar feitelijke werkzaamheden al voor het einde van de beroepstermijn het rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb. Het beroep van Achterste Hoef e.a., voor zover ingesteld door Vereniging Prachtig Zuid, is daarom niet-ontvankelijk.
Waar hierna wordt gesproken over Achterste Hoef e.a. gaat het dus om Achterste Hoef Beheer B.V. en Achterste Hoef B.V.
Goede procesorde
9. Het college heeft op de zitting aangevoerd dat Achterste Hoef e.a. in strijd met een goede procesorde bij brief van 10 mei 2024 bijlagen van omvangrijke omvang hebben overgelegd.
9.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken ter motivering van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
9.2. De Afdeling heeft het nadere stuk op 10 mei 2024, en daarmee meer dan tien dagen voor de zitting, ontvangen. Dit stuk is ook naar het college gestuurd. Achterste Hoef e.a. bouwen in het nadere stuk voort op het eerder ingediende beroepschrift. De Afdeling is van oordeel dat het stuk ook niet van zo’n aard en omvang is dat het college hier niet adequaat op heeft kunnen reageren of dat de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins is belemmerd. De Afdeling laat het nadere stuk van Achterste Hoef e.a. daarom niet buiten beschouwing.
Ingetrokken beroepsgronden
10. Op de zitting hebben Achterste Hoef e.a. hun beroepsgrond dat geen sprake is van een groot openbaar belang en hun beroepsgronden over natuurcompensatie, stikstofdepositie en de uitvoerbaarheid van de verleende omgevingsvergunning in het kader van de Wnb ten aanzien van soortenbescherming en de Bouwverordening Bladel ingetrokken. BMF e.a. hebben op de zitting hun beroepsgronden over natuurcompensatie, het vergunningvoorschrift over een stilstandvoorziening en significante negatieve effecten op diverse Natura 2000-gebieden in Vlaanderen ingetrokken.
Procedurele gronden
- Gecoördineerde besluitvorming
11. BMF e.a. betogen dat de coördinatieregeling uit de Wro onjuist is toegepast. De omgevingsvergunning heeft ten onrechte niet gelijktijdig ter inzage gelegen en is ten onrechte niet gelijktijdig bekendgemaakt met andere besluiten voor het windpark.
11.1. Het college heeft toepassing gegeven aan de coördinatieregeling uit artikel 3.30 van de Wro. Daartoe heeft het college op 9 maart 2022 een coördinatiebesluit genomen. Daarin is besloten de gemeentelijke coördinatieregeling toe te passen ten behoeve van de realisering van windpark de Pals. In het coördinatiebesluit zijn omgevingsvergunningen op grond van de Wabo en vergunningen en ontheffingen op grond van de Wnb, vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, vergunningen op grond van de Waterwet, ontheffingen op grond van de Flora- en faunawet, besluiten op grond van een bepaling in een verordening van waterschap De Dommel, omgevingsvergunningen op basis van de Verordening Fysieke Leefomgeving Bladel, saneringsbeschikkingen op grond van de Wet bodembescherming, BUS meldingen op grond van het Besluit Uniforme Saneringen en eventuele overige vergunningen/ontheffingen/besluiten die benodigd blijken te zijn, uitdrukkelijk vermeld.
11.2. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:296, dat uit de redactie van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wro, niet volgt dat toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling ertoe verplicht dat alle besluiten gelijktijdig moeten worden voorbereid en bekendgemaakt. Dit blijkt ook niet uit de geschiedenis van de totstandkoming van de gemeentelijke coördinatieregeling. De omstandigheid dat de het in deze zaak voorliggende besluit niet gelijktijdig is voorbereid en bekendgemaakt met andere besluiten heeft dus geen gevolgen voor de rechtmatigheid van dit besluit.
Het betoog slaagt niet.
- Inspraak en Verdrag van Aarhus
12. Achterste Hoef e.a. betogen dat onvoldoende inspraak is geboden bij de totstandkoming van de omgevingsvergunning. Op het moment dat inspraak werd geboden, lag het besluit van initiatiefnemer om het windpark op te richten al klaar. Zodoende heeft geen vroegtijdige inspraak, waarbij alle opties open zijn, plaatsgevonden. Dat maakt dat de inspraak in strijd is met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (hierna: het Verdrag van Aarhus).
12.1. De Afdeling begrijpt de beroepsgrond, gelet op wat op de zitting is besproken zo, dat Achterste Hoef e.a. zich in het bijzonder beroepen op artikel 6, derde en vierde lid, van het Verdrag van Aarhus. Onder verwijzing ook naar de uitspraken van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3713 en van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454, overweegt de Afdeling als volgt.
De Afdeling stelt vast dat omwonenden in een vroeg stadium hebben kunnen meepraten over de ontwikkeling. In het verweerschrift op het beroep van Achterste Hoef e.a. staat dat in juni 2017 alle omwonenden binnen een straal van 1,5 kilometer van de projectlocatie, waaronder Achterste Hoef e.a., bij brief op de hoogte gebracht van het initiatief voor Windpark de Pals. In de brief kreeg Achterste Hoef e.a. een individueel keukentafelgesprek aangeboden. Achterste Hoef e.a. hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Ook zijn er diverse inloopavonden georganiseerd. In december 2017 zijn omwonenden, waaronder Achterste Hoef e.a. per brief uitgenodigd voor een inloopavond over de Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Voor deze inloopavond werd tevens een advertentie geplaatst in het regionale huis-aan-huisblad De Kempenaer. In december 2018 is opnieuw een inloopavond georganiseerd, waarop de resultaten van de milieueffectrapportage en het ontwerpbesluit centraal stonden. De direct omwonenden, waaronder ook Achterste Hoef e.a., zijn opnieuw per brief voor deze avond uitgenodigd, zo heeft het college onweersproken toegelicht.
Verder overweegt de Afdeling dat de omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Achterste Hoef e.a. hebben over het ontwerp van de omgevingsvergunning dat ter inzage heeft gelegen van 7 december 2018 tot en met 17 januari 2019, hun zienswijze naar voren kunnen brengen. Van die gelegenheid hebben zij ook gebruik gemaakt. De ingekomen zienswijzen zijn van een inhoudelijke reactie voorzien in de nota "Beantwoording zienswijzen op de ontwerp omgevingsvergunning van Windpark De Pals, gemeente Bladel" van 25 februari 2019. Blijkens deze nota zijn de reacties inhoudelijk in de besluitvorming meegewogen. De omstandigheid dat volgens het Verdrag van Aarhus bij de besluitvorming rekening moet worden gehouden met de resultaten van inspraak, neemt niet weg dat het aan het bevoegd gezag is om de ontvangen inspraakreacties af te wegen en te beoordelen of hierin aanleiding wordt gezien voor een aanpassing van het besluit. Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het vereiste dat een reële inspraakmogelijkheid wordt geboden op een moment dat alle opties nog open zijn. Anders dan Achterste Hoef e.a. betogen, is met deze inspraakprocedure een inspraakmogelijkheid geboden op een vroeg genoeg moment, waarop alle opties nog open waren. De Afdeling kan Achterste Hoef e.a. dan ook niet volgen in de stelling dat geen inspraak heeft plaatsgevonden op een moment dat deze nog daadwerkelijk invloed kon hebben op de besluitvorming.
Dat het college uiteindelijk niet geheel aan de bezwaren van Achterste Hoef e.a. is tegemoetgekomen, leidt er naar het oordeel van de Afdeling niet toe dat er in strijd met de bepalingen in afdeling 3.4 van de Awb of met een ander wettelijk voorschrift is gehandeld. Het college houdt ruimte om een andere afweging te maken.
Het betoog slaagt niet.
Natuurnetwerk Brabant
- Algemeen
13. BMF e.a. en Achterste Hoef e.a. hebben beroepsgronden in verband met het NNB naar voren gebracht. Partijen zijn het erover eens dat het bestreden besluit voorziet in een ontwikkeling die kan leiden tot aantasting van het NNB. Volgens het college is die aantasting echter zoveel mogelijk beperkt en wordt voldaan aan de IOV.
13.1. Voordat de Afdeling toekomt aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden over het NNB, zal zij, naar aanleiding van het verweerschrift van het college, ingaan op het relativiteitsvereiste in verband met Achterste Hoef e.a. Ook zal zij, naar aanleiding van de beroepen van BMF e.a. en Achterste Hoef e.a., artikel 3.38 van de IOV exceptief aan artikel 2.10.4, eerste lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) toetsen.
- Relativiteit
14. Achterste Hoef e.a. zijn eigenaar respectievelijk exploitant van het recreatiepark Achterste Hoef, dat op ongeveer 1,0 km afstand van het windpark is gelegen. Op dit park is er gelegenheid tot kamperen dan wel overnachten in op het terrein gelegen accommodaties. Ook zijn er diverse recreatieve voorzieningen aanwezig, waaronder een binnen- en een buitenzwembad, een recreatieplas, een buitenspeeltuin en een eigen theater. Achterste Hoef e.a. vrezen, kort gezegd, dat het windpark leidt tot negatieve gevolgen voor het NNB.
14.1. Het college voert aan dat het relativiteitsvereiste zoals vastgelegd in artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan dit beroep op de IOV, omdat de betreffende regels niet strekken tot de bescherming van belangen van Achterste Hoef e.a. Volgens het college zijn de belangen van Achterste Hoef e.a. namelijk bedrijfseconomisch en niet zodanig verweven met het algemeen belang van natuurbescherming, dat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de IOV niet strekken tot bescherming van de belangen van Achterste Hoef e.a. (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706). Op de zitting heeft het college, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1146, onder 8.4, erop gewezen dat de afstand van de percelen van Achterste Hoef e.a. tot aan het in het geding zijnde gedeelte van het NNB 900 m is en daarmee zo groot dat alleen al om die reden geen verwevenheid kan worden aangenomen, zoals hiervoor bedoeld.
14.2. Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
14.3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450,nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
14.4. De provinciale normen over het NNB strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in het NNB (zie uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.63).
14.5. Achterste Hoef e.a. zijn eigenaar respectievelijk exploitant van percelen buiten de begrenzing van het NNB en voeren ook buiten dat gebied hun bedrijfsactiviteiten uit. De percelen waarop het vakantiepark van Achterste Hoef e.a. is gevestigd, liggen - zoals op de zitting met partijen is vastgesteld - op ruim 900 m afstand van het in geding zijnde gedeelte van het NNB. Achterste Hoef e.a. hebben een bedrijfseconomisch belang. De bepalingen in de IOV strekken ter bescherming ter bescherming van natuurgebieden. Deze bepalingen hebben niet tot doel de belangen gemoeid met de exploitatie van omliggende bedrijven als Achterste Hoef e.a. te beschermen. Niet is gebleken dat de bedrijfseconomische belangen in dit geval verweven zijn met het belang bij de bescherming van natuurgebieden. De conclusie is dan ook dat de bepalingen van de IOV over het NNB kennelijk niet strekken tot bescherming van het belang van Achterste Hoef e.a. Het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan het vernietigen van de omgevingsvergunning vanwege de beroepsgronden over de aantasting van het NNB. Om die reden laat de Afdeling een inhoudelijke bespreking van die gronden achterwege.
- ¬Strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
15. BMF e.a. betogen dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen baseren op artikel 3.38 van de IOV, omdat die bepaling volgens hen in strijd is met artikel 2.10.4, eerste lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Zij stellen dat de voorwaarden voor het nieuw vestigen van windturbines in strijd zijn met de voorwaarden voor aantasting van het NNB zoals die zijn opgenomen in artikel 2.10.4, eerste lid, van het Barro. Volgens BMF e.a. volgt uit dat artikel dat er geen reële alternatieven mogen zijn voordat ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland (hierna: het NNN) mogen worden toegestaan. Dat staat niet in artikel 3.38 van de IOV en dat artikel moet daarom op dit punt onverbindend worden verklaard, zo betogen BMF e.a.
15.1. Artikel 3.38 van de IOV is een algemeen verbindend voorschrift waartegen, gelet op artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb, geen beroep kan worden ingesteld. Een rechter kan een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze zoals de Afdeling die heeft uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452, onder 6.
15.2. Het eerste lid van artikel 2.10.4 van het Barro bepaalt dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over de bescherming van het NNN. Uit dat artikel volgt dat onder voorwaarden nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het NNN kunnen worden toegestaan, waaronder de voorwaarde dat er geen reële alternatieven zijn. De IOV biedt met artikel 3.38 de mogelijkheid om onder voorwaarden nieuwvestiging van windturbines in het NNB toe te staan. Tussen partijen was niet in discussie dat de aan de orde zijnde NNB NNN is in de zin van het Barro. Met toepassing van onder meer dit artikel, aanhef en onder b, heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Op grond van die bepaling, bezien in samenhang met artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de IOV kan een omgevingsvergunning voor afwijken van een bestemmingsplan in het NNB bepalen dat nieuwvestiging van windturbines is toegestaan als uit de alternatievenafweging blijkt dat negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken zo veel mogelijk wordt beperkt. In die zin eist artikel 3.38 van de IOV ook, evenals artikel 2.10.4 van het Barro dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het NNB alleen kan worden toegestaan, als er geen reële alternatieven zijn waarbij er minder negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken van het NNB zijn. De Afdeling ziet in wat BMF e.a. hebben aangevoerd dan ook geen reden om de IOV in zoverre in strijd met het Barro te achten.
Het betoog slaagt niet.
- Strijd met artikel 3.38, aanhef en onder b, van de IOV: alternatieven
16. BMF e.a. betogen dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming is met artikel 3.38, aanhef en onder b, van de IOV, omdat het college onvoldoende onderzoek naar alternatieven heeft gedaan. BMF e.a. voeren aan dat uit de alternatievenafweging zoals neergelegd in het rapport "Nee, tenzij toets" van 17 februari 2022, opgesteld door Van Bosch & Van Rijn (hierna: het rapport van 17 februari 2022), niet, althans onvoldoende volgt dat negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken zoveel mogelijk worden beperkt. Volgens BMF e.a. heeft het college niet, althans onvoldoende ook alternatieven buiten het grondgebied van de gemeente Bladel in het onderzoek betrokken. In het bijzonder wijzen BMF e.a. op een locatie bij het nabijgelegen Kempisch Bedrijvenpark aan de N284.
16.1. Het college stelt zich op het standpunt dat ten behoeve van de omgevingsvergunning een alternatievenonderzoek is verricht waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 17 februari 2022. Hierin is beschreven dat een groot deel van de alternatieve locaties buiten het NNB in de gemeente Bladel en in omliggende gemeenten aan de oostzijde geheel in de 500-voetszone van de vliegvelden Eindhoven-Volkel-de Peel liggen. Hier vormt radarverstoring een belangrijke belemmering voor de realisatie van een windpark, waardoor deze locaties geen reële alternatieven voor Windpark de Pals zijn. Daarnaast geldt voor alternatieve locaties in dat gebied dat deze geen bestuurlijk draagvlak hebben. Omdat realisatie van Windpark De Pals buiten het NNB niet mogelijk is, is volgens het college vervolgens gezocht naar een opstelling waarbij de aantasting op de ecologische waarden en kenmerken zo beperkt mogelijk is. In dit verband volgt uit het rapport van 17 februari 2022 dat deze afweging reeds heeft plaatsgevonden in het kader van de afweging van het voorkeursalternatief in het project-MER dat in 2018 voor Windpark De Pals is opgesteld. Hieruit volgt, kort gezegd, dat de locatie van Windpark De Pals zowel agrarische percelen als bospercelen omvat, waarbij de bospercelen deel uitmaken van het NNB. De windturbines liggen evenwel parallel aan de Rijksweg A67, wat ervoor zorgt dat de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt, aldus het rapport van 17 februari 2022.
16.2. De Afdeling ziet in wat BMF e.a. hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport van 17 februari 2022 zulke gebreken of leemten in kennis bevat, dat het college dit rapport niet aan zijn besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft kunnen leggen. Voor zover BMF e.a. aanvoeren dat in dat rapport ten onrechte niet is ingegaan op een locatie bij het Kempisch Bedrijvenpark aan de N284, overweegt de Afdeling dat het college op de zitting heeft toegelicht dat ten tijde van belang die locatie binnen de 300-voetzone en de invliegfunnel van de vliegvelden Eindhoven-Volkel-de Peel lag en daarom niet geschikt is als alternatieve locatie. Door BMF e.a. is niet aannemelijk gemaakt dat deze toelichting onjuist is. BMF e.a. hebben verder niet geconcretiseerd waarom anderszins onvoldoende onderzoek naar alternatieven is gedaan. Gelet op het vorenstaande bestaat in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning niet in overeenstemming is met artikel 3.38, aanhef en onder b, van de IOV.
Het betoog slaagt niet.
- Artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV: landschap
17. BMF e.a. betogen dat het windpark niet past in de omgeving en dat daarom de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV is verleend. Daarbij wijzen zij op een kaart die de gezamenlijke Brabantse natuurorganisaties hebben gemaakt met ongerepte natuurpanorama’s die gevrijwaard zouden moeten worden van windturbines. De Cartierheide is zo’n ongerepte natuurpanorama, dat met de voorziene ontwikkeling zal worden aangetast, zo voeren BMF e.a. aan.
17.1. Het college heeft zich in het verweerschrift onder verwijzing naar de landschappelijke onderbouwing, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 12 november 2018, opgesteld door Van Bosch & Van Rijn, op het standpunt gesteld dat de windturbines inpasbaar zijn in de omgeving vanwege de koppeling met bestaande structuren, zoals de bosrand en de A67. De lijn van de windturbines volgt het tracé van de A67. Daarnaast volgt volgens het college uit visualisaties van de landschapsstructuur, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 10 november 2018, opgesteld door Van Bosch & Van Rijn, dat het windpark past in de maat en schaal van het landschap. Omdat de windturbines inpasbaar zijn, is er geen sprake van strijd met artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV, zo stelt het college.
17.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich gelet op de koppeling met bestaande structuren en de aansluiting bij het tracé van de A67 redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de windturbines inpasbaar zijn in de omgeving als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, onder a, van de IOV. De ontwikkeling van het windpark zal weliswaar enige aantasting van het open landschap met zich brengen, maar - anders dan BMF e.a. veronderstellen - volgt uit dit artikel niet dat de windturbines niet zichtbaar mogen zijn in de omgeving. Voor zover BMF e.a. hebben aangevoerd dat een goede inpasbaarheid niet voldoende is en dat er ook een verantwoording moet zijn dat de omgevingsvergunning bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van ongerepte natuur in de naaste omgeving, zoals de Cartierheide, overweegt de Afdeling dat deze eis niet in de IOV wordt gesteld. Hierbij betrekt de Afdeling dat de Cartierheide in juridische zin ook geen beschermde status heeft.
Het betoog slaagt niet.
Eigen milieunormen
- (laagfrequent) geluid en trillingen
18. Achterste Hoef e.a. betogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395, dat met het rapport "Onderbouwing milieunormen" van 21 februari 2022, opgesteld door Bosch en Van Rijn (hierna: het rapport van 21 februari 2022), geen sprake is van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering van de normen voor geluid. Volgens hen bestaat er namelijk zo’n twijfel over de beschikbare informatie en inzichten dat het niet verantwoord is om daarop een keuze te baseren, zodat het college nader locatiespecifiek onderzoek had moeten doen. In het bijzonder wijzen Achterste Hoef e.a. erop dat het rapport van 21 februari 2022 is gebaseerd op een verouderd rapport, namelijk het rapport "Hinder door geluid van windturbines, Dosis-effectrelaties op basis van Nederlandse en Zweedse gegeven" van TNO uit 2008 (hierna: TNO-rapport uit 2008). Dit rapport is niet meer geschikt, omdat de windturbines sindsdien groter en zwaarder zijn geworden. Volgens Achterste Hoef e.a. zijn er meer actuele wetenschappelijke rapporten beschikbaar. Daarbij wijzen zij op de position paper "Windturbinegeluid & gezondheid" van 3 februari 2022, dat door een klinisch-fysicus-audioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum is opgesteld voor een rondetafelgesprek met de Tweede Kamer. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met de te geringe tussenafstand en de lijnopstelling van de windturbines, evenwijdig aan de dominante windrichting, zodat een cumulerend effect niet is uitgesloten. Daarnaast hebben Achterste Hoef e.a. aangevoerd dat de windturbines hinderlijk geluid veroorzaken, in het bijzonder als gevolg van laagfrequent geluid en trillingen.
18.1. In het rapport van 21 februari 2022 is aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten uiteengezet hoe de milieugevolgen van Windpark De Pals zouden kunnen worden genormeerd. Het college heeft dit rapport voorgelegd aan de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant en gevraagd om advies. Het advies van de Omgevingsdienst is neergelegd in de notitie "Advies aanvraag omgevingsvergunning aspect milieu voor Windpark De Pals BV in Bladel" van 1 maart 2022. Dit advies bevestigt dat de onderbouwing van de milieunormen door Bosch en Van Rijn correct en actueel is. Aan de hand van de uitgangspunten uit het rapport van 21 februari 2022 heeft de Omgevingsdienst normen voorgesteld voor geluid, slagschaduw, externe veiligheid en lichtschittering. Het college heeft deze normen als voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
De Afdeling stelt vast dat voor de geluidbelasting als vergunningvoorschrift is opgenomen dat de windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder voldoen aan de norm van ten hoogste 44 dB Lden en aan de norm van ten hoogte 38 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.
18.2. Wat betreft het door Achterste Hoef e.a. genoemde TNO-rapport uit 2008 heeft het college op de zitting erkend dat dit rapport relatief oud is, maar dat er geen recentere onderzoeken zijn. Volgens het college zijn er ook geen wetenschappelijke inzichten waaruit volgt dat de beschikbare onderzoeken niet meer bruikbaar zijn of dat dosishinderrelaties bij grotere windturbines significant anders zouden zijn. Verder heeft het college toegelicht dat in het akoestisch onderzoek en in het rapport van 21 februari 2022 de windturbineposities zijn ingetekend op de juiste locaties met dus de juiste tussenafstand. Op basis daarvan is de geluidbelasting van het windpark berekend. Het college heeft er verder op gewezen dat de cumulatieve geluidbelasting is beoordeeld met de methode Miedema, wat volgens het college beschouwd mag worden als een algemeen geaccepteerde methode om de kwaliteit van de lokale geluidssituatie bij woningen ten gevolge van cumulatieve geluideffecten te beoordelen.
18.3. In wat Achterste Hoef e.a. hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan deze toelichting van het college te twijfelen. Daarbij houdt de Afdeling ook rekening met de aard en omvang van de onderzoeksplicht zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1433, onder 18.1-18.2, die van het college mag worden verwacht. Ook anderszins biedt wat Achterste Hoef e.a. hebben aangevoerd, geen aanknopingspunt om ervan uit te gaan dat op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning andere algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten beschikbaar waren dan die door het college zijn gehanteerd. Dat geldt ook voor de dosishinderrelatie waarvan het college uit is gegaan. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 12 april 2023, onder 23.4. In alleen de verwijzing naar de position paper van 3 februari 2022, ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel. Daarbij hecht de Afdeling betekenis aan de toelichting van het college dat hieruit niet concreet uit valt op te maken welke nieuwe inzichten het position paper zou bieden.
18.4. Achterste Hoef e.a. hebben ook naar voren gebracht dat de windturbines hinderlijk geluid veroorzaken, in het bijzonder als gevolg van laagfrequent geluid en trillingen. Gelet op het verhandelde op de zitting begrijpt de Afdeling het betoog van Achterste Hoef e.a. zo dat het college zich in het rapport "Aanvulling motivering eigen milieunormen Windpark De Pals en overige aspecten" van 16 oktober 2023, opgesteld door Bosch en Van Rijn, niet had mogen baseren op de Vercammencurve, omdat deze curve is gebaseerd op gegevens uit 1990 die daarmee verouderd zijn. Deze gegevens zijn niet meer geschikt, omdat de windturbines sindsdien groter en zwaarder zijn geworden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1433, onder 25.2, overweegt de Afdeling dat de Vercammencurve geschikt is geacht om de aanvaardbaarheid van laagfrequent geluid te beoordelen. De Afdeling ziet in wat Achterste Hoef e.a. hebben aangevoerd, geen aanleiding om op deze jurisprudentie terug te komen en ook geen reden voor het oordeel dat het college niet had kunnen uitgaan van de Vercammencurve.
18.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat Achterste Hoef e.a. hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het college zich in dit geval en in zoverre niet mocht baseren op het rapport van 21 februari 2022.
Het betoog slaagt niet.
- Externe veiligheid
19. Achterste Hoef e.a. betogen verder dat het onderzoek naar externe veiligheid ondeugdelijk is.
19.1. De Afdeling stelt vast dat het college in het rapport van 21 februari 2022 ook onderzoek heeft gedaan naar externe veiligheid. Op basis hiervan zijn normen gesteld voor het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object en voor een beperkt kwetsbaar object. Achterste Hoef e.a. hebben in het bijzonder betoogd dat bij het onderzoek naar externe veiligheid ten onrechte een locatiespecifiek onderzoek ontbreekt. De Afdeling stelt vast dat in het rapport van 21 februari 2022 ook wat betreft externe veiligheid de lokale situatie van windpark De Pals is onderzocht. Alleen al daarom slaagt het betoog niet.
- Slagschaduw
20. Achterste Hoef e.a. betogen over slagschaduw, zo is op de zitting gebleken, dat het in het besluit opgenomen voorschrift hierover onduidelijk is. Volgens hen bevat dit voorschrift twee normen die ter bescherming van woningen zijn opgelegd, namelijk enerzijds een norm van 5 uur en 40 minuten per jaar en anderzijds een norm van maximaal 0 uur per jaar.
20.1. Op de zitting is met partijen vastgesteld dat voor slagschaduw als vergunningvoorschrift is opgenomen dat een norm van maximaal 0 uur per jaar ter bescherming van woningen is opgelegd, met uitzondering van de slagschaduw die ontstaat ten gevolge van de zeer beperkte tijd - enkele omwentelingen- die de windturbine nodig heeft om bezonning via een slagschaduwsensor te registreren en tot stilstand te komen. Voor zover in het voorschrift ook verwezen wordt naar een norm van 5 uur en 40 minuten, overweegt de Afdeling dat dit, zoals ter zitting met partijen besproken, een kennelijke verschrijving betreft. Zoals het college op de zitting ook heeft bevestigd, is evident bedoeld om voor slagschaduw een norm van 0 uur per jaar op woningen op te leggen. Het betoog treft geen doel.
Wet natuurbescherming: gebiedsbescherming
21. BMF e.a. betogen dat het college geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de stikstofdepositie zodat significante negatieve effecten van het windpark op diverse Natura 2000-gebieden in Nederland niet kunnen worden uitgesloten. Daartoe voeren BMF e.a. onder meer aan dat het stikstofonderzoek uitgaat van een bouwvrijstelling die niet meer aan de orde is. Dat is zo, omdat de Afdeling op 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159, een uitspraak heeft gedaan waaruit is gebleken dat de bouwvrijstelling stikstof niet voldoet aan het Europese natuurbeschermingsrecht. Volgens BMF e.a. hadden de effecten op Natura 2000-gebieden ook moeten worden onderzocht in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
21.1. Gelet op wat hierover is besproken op de zitting, begrijpt de Afdeling het betoog van BMF e.a. zo dat zij menen dat ten onrechte niet is onderzocht of het gebiedsbeschermingsrecht in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in de weg staat. Hierover overweegt de Afdeling als volgt.
21.2. De Afdeling stelt voorop dat de vraag of voor het project een natuurvergunningplicht bestaat in beginsel pas aan de orde komt in een procedure op grond van de Wnb. Los daarvan mag het college geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat het gebiedsbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg stond.
21.3. Sweco heeft onderzocht of het project leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De resultaten zijn neergelegd in de notitie "Voorlopige conclusies toetsing stikstofdepositie Windpark De Pals" van Sweco van 27 januari 2022. Het college heeft deze notitie ten grondslag gelegd aan het besluit. In die notitie is de stikstofuitstoot in de aanlegfase en in de gebruiksfase inzichtelijk gemaakt. Daarin is aangegeven dat de eventuele cumulatieve effecten van een gelijktijdige aanleg van het Windpark De Pals en het windpark Agro Wind Reusel voor wat betreft stikstofdepositie maximaal 0,02 mol N/ha/jaar voor de Natura 2000-gebieden in Nederland bedragen. Het gaat dan om een tijdelijke toename. In de notitie is verder aangegeven dat op de langere termijn sprake zal zijn van een permanente afname van de stikstofdepositie door het uit productie nemen van landbouwgrond in het kader van het project in de directe omgeving. Het gaat om een permanente afname van 0,01-0,02 mol N/ha/jaar voor de Natura 2000-gebieden in Nederland. In de notitie wordt geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van meetbare effecten van stikstofdepositie van aanleg van het Windpark De Pals op beschermde Natura 2000-waarden, al dan niet in cumulatie met andere projecten. Verder wordt geconcludeerd dat significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen of leefgebieden van kwalificerende soorten worden uitgesloten en de tijdelijke toename aan stikstofdepositie de realisatie van het park niet in de weg zal staan.
De Afdeling ziet in wat BMF e.a. hiertegen in algemene zin hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het college de notitie van 27 januari 2022 niet ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn standpunt dat de Wnb niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
CONCLUSIE
22. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
23. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van Achterste Hoef Beheer B.V., Achterste Hoef B.V. en Vereniging Prachtig Zuid, voor zover ingesteld door Vereniging Prachtig Zuid, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Lammers, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Lammers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024
890
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, […] is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]
e. 1°. het oprichten,
2°. het veranderen of veranderen van de werking of
3°. het in werking hebben
[…]
Artikel 2.2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
[…]
d. een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, voor zover daarvoor tevens een verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b,
[…]
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…]
Het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998
Artikel 6. Inspraak in besluiten over specifieke activiteiten
[…]
3. De inspraakprocedures omvatten redelijke termijnen voor de verschillende fasen, die voldoende tijd laten voor het informeren van het publiek in overeenstemming met het voorgaande tweede lid en voor het publiek om zich gedurende de milieu-besluitvorming doeltreffend voor te bereiden en deel te nemen.
4. Elke Partij voorziet in vroegtijdige inspraak, wanneer alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden.
[…]
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Artikel 2.10.4
Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot het natuurnetwerk Nederland en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
a. er sprake is van een groot openbaar belang,
b. er geen reële alternatieven zijn, en
c. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Artikel 3.1 Toepassingsbereik
Lid 1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen:
[…]
c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;
[…]
Artikel 3.37 Windturbines in Landelijk gebied
Lid 1
In Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van windturbines met een bouwhoogte van tenminste 25 meter, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, als:
a. de windturbines inpasbaar zijn in de omgeving;
[…]
Artikel 3.38 Aanvullende regels voor windturbines in het Natuur Netwerk Brabant
In aanvulling op Artikel 3.37 kan een bestemmingsplan in Natuur Netwerk Brabant bepalen dat nieuwvestiging van windturbines is toegestaan, als:
a. het een deel van het Natuur Netwerk Brabant betreft dat direct aansluitend op hoofdinfrastructuur ligt;
b. uit de alternatievenafweging blijkt dat negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken zo veel mogelijk worden beperkt;
c. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22 Compensatie;
d. voor de overdraai van de wieken is Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant tweede lid, van overeenkomstige toepassing.