Uitspraak 202001561/1/R2


Volledige tekst

202001561/1/R2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg, en andere

(hierna: BMF e.a.)

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 januari 2020 in zaken nrs. 19/1415 en 19/1495 in het geding tussen:

BMF e.a.

en

het college van burgemeester en wethouders van Bladel.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Deze vergunning is verleend ten behoeve van een windturbinepark bestaande uit vier windturbines met bijbehorende voorzieningen op vier percelen direct ten noorden van de A67, in het buitengebied van Bladel, voor een periode van 25 jaar.

Bij uitspraak van 23 januari 2020 heeft de rechtbank het door BMF e.a.  daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de tweede volzin van voorschrift 5 bij de activiteit afwijken van het bestemmingsplan in

bijlage 2 bij het besluit van 26 februari 2019 vernietigd, deze zin gewijzigd en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Die uitspraak is aangehecht.

Tegen die uitspraak hebben B.M.F. e.a. hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld van 8 april 2021, waar

BMF e.a., vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, bijgestaan door [gemachtigde A]. en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.E. Barnhoorn, advocaat te Den Haag, bijgestaan door ing. C.M.M. Rieswijk, P.A.M. Stappaerts en ir. A.J.G. Rots, zijn verschenen. Ook is Windpark De Pals B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door [gemachtigde D], [gemachtigde E] en [gemachtigde F], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De omgevingsvergunning maakt de realisatie mogelijk van een windpark bestaande uit vier windturbines in lijnopstelling, inclusief bijbehorende voorzieningen. Het windpark is gelegen langs de noordzijde van de rijksweg A67, met een tiphoogte van maximaal 240 m. De vergunning is verleend voor de activiteiten bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo), de aanleg van een weg (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, juncto artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo), gebruik in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder c, van de Wabo) en het oprichten, veranderen of inwerking hebben van een inrichting (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo). Voor dit project is ook een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming verleend. Daarnaast is een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid, en artikel 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming verleend. De Afdeling heeft hierover respectievelijk geoordeeld in de uitspraken van vandaag (ECLI:NL:RVS:2021:2304 en ECLI:NL:RVS:2021:2306).

2.       Windpark De Pals B.V. is initiatiefnemer van het project.

3.       Op verzoek van de gemeente Bladel heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant bij besluit van 26 februari 2019 de Verordening Ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening Ruimte) gewijzigd. Bij dat besluit (hierna: het herbegrenzingsbesluit) is de grens van het Natuur Netwerk Brabant (hierna: het NNB) opnieuw vastgesteld.  Herbegrenzing was nodig omdat windturbines waren gepland op gronden die volgens de Verordening Ruimte tot het NNB behoren. Zonder de herbegrenzing van het NNB zou de omgevingsvergunning in strijd zijn met artikel 5.1 van de Verordening Ruimte.

4.       BMF e.a. hebben hoger beroep ingesteld, omdat zij zich niet kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank over de activiteit gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan. Zij hebben in het bijzonder gronden aangevoerd over het oordeel van de rechtbank over het herbegrenzingsbesluit en het landschap. De Afdeling gaat hierna eerst in op de gronden tegen het herbegrenzingsbesluit.

5.       De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspaak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Het herbegrenzingsbesluit

6.       Ingevolge de artikelen 2.1 en 2.2 van het herbegrenzingsbesluit is in verband met de omgevingsvergunning voor Windpark De Pals de begrenzing van de gronden met de structuur "NNB" gewijzigd. Bij dit besluit is deze structuur voor gronden aan de noordzijde van de rijksweg A67, ten westen van de Pals te Hapert, verwijderd. Aan die gronden is de structuur "groenblauwe mantel" toegekend. Het gaat om een gebied met een omvang van 0,6 ha dat fysiek wordt aangetast door de bouw van de masten van twee van de vier windturbines. Daarnaast verliest een gebied met een omvang van 4,2 ha de aanduiding "NNB", omdat dat gebied is gelegen onder de overdraaicirkel van de rotorbladen van de windturbines.

6.1.    BMF e.a. betogen in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de wijziging van de begrenzing van het NNB niet in strijd is met artikel 5.5 van de Verordening Ruimte. Zij voeren aan dat de begrenzing van het NNB niet is gewijzigd ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, van de Verordening Ruimte. De ingreep is volgens hen ook niet kleinschalig omdat die in totaal 4,8 ha bedraagt.

6.2.    Het college acht de ingreep individueel en stelt, onder verwijzing naar paragraaf 2.3 van het herbegrenzingsbesluit, dat de fysieke aantasting van 0,6 ha kleinschalig is. Het college wijst in dit verband op de bestendige praktijk van de provincie, dat sprake is van een kleinschalige ingreep bij een oppervlakte van minder dan 1 ha aan natuurverlies. Volgens het college tellen de gronden onder de overdraaicirkel van de rotorbladen niet mee bij het bepalen van de oppervlakte aan natuurverlies, omdat het bij die gronden niet gaat om fysieke aantasting van natuur en de bestemming "Natuur" voor die gronden ongewijzigd blijft.

6.3.    Onder verwijzing naar haar uitspraak van 28 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3883, stelt de Afdeling voorop dat - zoals de rechtbank heeft gedaan - het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot wijziging van de begrenzing van het NNB een algemeen verbindend voorschrift is. Het besluit van het college tot het verlenen van de omgevingsvergunning kan niet als zodanig aan artikel 5.5 van de Verordening worden getoetst. Wel moet aan de hand van de beroepsgronden worden beoordeeld of het herbegrenzingsbesluit in strijd is met de voorschriften uit de Verordening Ruimte. Als dat zo is, dan betekent dit dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning niet van het herbegrenzingsbesluit had mogen uitgaan en dat de omgevingsvergunning dus in strijd met artikel 5.1 van de Verordening Ruimte is verleend.

6.4.    Nog daargelaten of het in dit geval gaat om een individuele ingreep, is de Afdeling van oordeel dat het herbegrenzingsbesluit gebrekkig is, omdat niet wordt voldaan aan het vereiste van kleinschaligheid. De Afdeling volgt het college niet in zijn stelling dat voor de bepaling van de omvang van de aantasting van het NNB-gebied de gronden onder de overdraaicirkel van de rotorbladen buiten beschouwing moeten blijven. Al omdat voor die gronden de structuur "NNB" komt te vervallen, is naar het oordeel van de Afdeling sprake van aantasting van het NNB-gebied. Die gronden maken na de herbegrenzing namelijk niet langer deel uit van het NNB en worden na de herbegrenzing dan ook niet langer als zodanig beschermd. De stelling dat de gronden onder de overdraaicirkel van de rotorbladen op maaiveld bij uitvoering van het project feitelijk niet wijzigen en de bestemming "Natuur" in het geldende bestemmingsplan ter plaatse ongewijzigd blijft, laat onverlet dat voor die gronden het voor de structuur "NNB" gegeven beschermingsregime van hoofdstuk 5 van de Verordening Ruimte niet langer van toepassing is. Die gronden hebben in het herbegrenzingsbesluit de structuur "groenblauwe mantel" gekregen waarop hoofdstuk 6 van de Verordening Ruimte van toepassing is. Dat hoofdstuk biedt minder bescherming dan hoofdstuk 5 van de Verordening Ruimte. In zoverre kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden gezegd dat op de gronden onder de overdraaicirkel van de rotorbladen geen sprake is van aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB. Onbetwist is dat een ingreep van meer dan 1 ha volgens bestendige praktijk van de provincie niet als kleinschalig wordt aangemerkt. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat al vanwege de omvang van de gronden - van in totaal 4,8 ha - het herbegrenzingsbesluit niet in overeenstemming is met artikel 5.5, eerste lid, van de Verordening ruimte.

6.5.    Omdat het herbegrenzingsbesluit niet in overeenstemming is met artikel 5.5, eerste lid, van de Verordening ruimte, is dat besluit onverbindend. Het herbegrenzingsbesluit kon dan ook niet ten grondslag worden gelegd aan de omgevingsvergunning. Dit leidt tot de slotsom dat ook de omgevingsvergunning in strijd is met de Verordening Ruimte.

Het betoog slaagt in zoverre.

Definitieve geschilbeslechting?

7.       Het college heeft verzocht om, ingeval van algehele vernietiging, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, gelet op de op 5 november 2019 in werking getreden Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: de Interim omgevingsverordening). Het college stelt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.38 van de Interim omgevingsverordening.

8.       De Afdeling stelt vast dat artikel 3.38 van de Interim omgevingsverordening in aanvulling op artikel 3.37 voorziet in de mogelijkheid van nieuwvestiging van windturbines in het NNB, direct aansluitend op hoofdinfrastructuur, als wordt voldaan aan de in die bepaling gestelde voorwaarden. De voorwaarden van artikel 3.38 en die van artikel 3.37 van de Interim omgevingsverordening zijn niet gelijk aan de voorwaarden van de Verordening Ruimte. Het college heeft in de voorliggende stukken ook geen gemotiveerde standpuntbepaling gegeven over alle in de Interim omgevingsverordening gestelde voorwaarden. Het college heeft alleen gewezen op het regime dat ten aanzien van overdraai van rotorbladen in de Interim omgevingsverordening is opgenomen. Mede in aanmerking genomen dat BMF e.a. zich moeten kunnen uitlaten over een integrale standpuntbepaling van het college over de toepassing van de Interim omgevingsverordening, waaronder in ieder geval de voorwaarden die niet gelijk zijn aan die uit de Verordening Ruimte, zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand laten.

9.       Gelet ook op de uitspraken die vandaag zijn gedaan in de beroepen gericht tegen de vergunning en de ontheffing op grond van de Wnb (ECLI:NL:RVS:2021:2304 en ECLI:NL:RVS:2021:2306) ziet de Afdeling ook geen aanleiding om toepassing te geven aan een bestuurlijke lus.

Eindoordeel en slotoverwegingen

10.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 februari 2019 vernietigen, voor zover dat besluit niet is vernietigd door de rechtbank.

Het college moet een nieuw besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.

11.     Aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden die BMF e.a. verder tegen de aangevallen uitspraak hebben aangevoerd, komt de Afdeling niet toe.

12.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

13.     Het college moet de proceskosten van BMF e.a. vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 januari 2020 in zaken nrs. 19/1415 en 19/1495, voor zover aangevallen;

III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bladel van 26 februari 2019, zaak nr. BLA-2018-1372 en documentnummer 19.S001750, voor zover dat nog niet is vernietigd door de rechtbank;

IV.      bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

V.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bladel tot vergoeding van bij Stichting Brabantse Milieufederatie en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.537,27 (zegge: vijftienhonderdzevenendertig euro en zevenentwintig cent), waarvan een bedrag van € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bladel aan Stichting Brabantse Milieufederatie en anderen het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 532,00 (zegge: vijfhonderdtweeëndertig euro)  vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021

680.

BIJLAGE- WETTELIJK KADER

Verordening Ruimte Noord-Brabant (geconsolideerd januari 2019)

Artikel 2 Werking van deze verordening

1. Tenzij de strekking van de bepaling zich daartegen verzet dan wel in deze verordening uitdrukkelijk anders is aangegeven, wordt bij toepassing van deze verordening onder bestemmingsplan tevens begrepen:

[…]

c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, ten derde, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;

[…].

5.1 Bescherming Natuur Netwerk Brabant

1. Een bestemmingsplan gelegen in het Natuur Netwerk Brabant:

a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;

b. stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken;

c. bepaalt dat zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, de bestaande bebouwing en de bestaande planologische gebruiksactiviteit zijn toegelaten.

[…]

4. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid onder a (verbod nieuwvestiging), kan een bestemmingsplan bepalen dat nieuwvestiging is toegestaan, mits:

a. het een deel van het Natuur Netwerk Brabant betreft dat door bestaand stedelijk gebied loopt als bedoeld in artikel 4, en

b. de nieuwvestiging geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant of als de nieuwvestiging wel een aantasting van waarden geeft er voldaan wordt aan de vereisten uit artikel 5.3, artikel 5.4 of artikel 5.5.

[…]

Artikel 5.5 Wijziging van de begrenzing op verzoek bij kleinschalige ingrepen

1. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het NNB op verzoek van de gemeente wijzigen ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep.

2. Een verzoek om wijziging van de begrenzing, als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een bestemmingsplan waaruit blijkt dat:

a. de voorgestelde ingreep slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB in het desbetreffende gebied;

b. de voorgestelde ingreep leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB als geheel;

c. de voorgestelde ingreep is onderbouwd met een afweging van alternatieven;

d. de voorgestelde ingreep vergezeld gaat van zodanige maatregelen dat er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;

e. de uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen en de monitoring daarvan zijn verzekerd;

f. wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken bedoeld in artikel 5.6

(compensatieregels).

[…].

6.18 Windturbines

1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid onder a (verbod op nieuwvestiging) is in de Groenblauwe mantel nieuwvestiging mogelijk van windturbines met een bouwhoogte van tenminste 25 meter, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas indien:

a. de windturbines direct aansluitend zijn gesitueerd aan gronden bestemd als middelzwaar en zwaar bedrijventerrein, met een bruto omvang van tenminste 20 hectare;

b. er sprake is van een geclusterde opstelling van minimaal 3 windturbines.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen de windturbines ook niet aansluitend aan een middelzwaar en zwaar bedrijventerrein gesitueerd worden indien:

a. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft;

b. er sprake is van een geclusterde opstelling van minimaal 3 windturbines;

c. de ontwikkeling plaatsvindt in een landschap dat daar qua schaal en maat geschikt voor is, als bedoeld in de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie;

d. de windturbines gelet op artikel 3.1, derde lid, inpasbaar zijn in de omgeving.

3. De maatschappelijke meerwaarde als bedoeld in het tweede lid onder a wordt onderbouwd vanuit de volgende criteria:

a. de mogelijkheid voor de omgeving om direct te participeren in het project;

b. de bijdrage aan het oplossen van een maatschappelijk of ruimtelijk probleem;

c. de bijdrage aan het realiseren van een maatschappelijk of ruimtelijk doel.

4. Er kan uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste en tweede lid met een procedure die de tijdelijkheid van de voorziening borgt, zoals een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2e of 3e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van een bestemmingsplan, waarbij aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;

b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en worden de windturbines verwijderd;

c. voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Lid 1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen:

[…]

c. een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;

[…].

3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:

a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;

b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;

c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

Lid 2

Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

Lid 3

Als de inrichting en beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een bestemmingsplan vast overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant

Lid 1

In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig Artikel 3.22 Compensatie.

Lid 2

Op de overdraai van de wieken van een windturbine die buiten het Natuur Netwerk Brabant staat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Lid 3

Het eerste lid is niet van toepassing op een aantasting door de verspreiding van stoffen in lucht of water.

Artikel 3.17 Afwijkende regels ontwikkelingen in Natuur Netwerk Brabant

Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant kan een ontwikkeling toelaten als is voldaan aan de voorwaarden gesteld voor:

a. nieuwe ontwikkelingen in het Natuur Netwerk Brabant, overeenkomstig Artikel 3.18;

b. het nee, tenzij-principe, overeenkomstig Artikel 3.19;

c. de saldo-benadering, overeenkomstig Artikel 3.20;

d. een kleinschalige uitbreiding, overeenkomstig Artikel 3.21.

Lid 2

Het eerste lid is niet van toepassing op Natura 2000-gebied.

Artikel 3.18 Nieuwe ontwikkeling in het Natuur Netwerk Brabant

Lid 1

Een bestemmingsplan kan bepalen dat het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurfunctie of het recreatieve medegebruik daarvan zijn toegestaan, als dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

Lid 2

[…]

Lid 3

Een bestemmingsplan kan bepalen dat nieuwvestiging is toegestaan als:

a. het een deel van het Natuur Netwerk Brabant betreft dat door Stedelijk gebied loopt;

b. de nieuwvestiging geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant.

Artikel 3.19 Toepassing van het Nee, tenzij-principe

Lid 1

Een bestemmingsplan dat toepassing geeft aan het nee, tenzij-principe, bevat een onderbouwing dat:

a. er sprake is van een groot openbaar belang;

b. er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten het Natuur Netwerk Brabant;

c. er geen andere oplossingen voorhanden zijn die de aantasting van het Natuur Netwerk Brabant voorkomen;

d. de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt;

e. er bij het verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22 Compensatie;

f. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Lid 2

Voor het onderzoek naar alternatieve locaties geldt dat:

a. gezocht wordt naar alternatieve locaties binnen de gemeente en in omliggende gemeenten;

b. een alternatieve locatie overwegend dezelfde functie kan vervullen;

c. tijdverlies en meerkosten zijn op zichzelf geen reden om een alternatief af te wijzen.

Lid 3

Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid doen burgemeester en wethouders een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.

Artikel 3.20 Toepassing van de saldobenadering

Lid 1

Bij de saldobenadering is er sprake van een combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op het Natuur Netwerk Brabant, maar waarvan de gecombineerde uitvoering leidt tot een verbetering van de kwaliteit of kwantiteit van het Natuur Netwerk Brabant als geheel.

Lid 2

Een bestemmingsplan dat toepassing geeft aan de saldo-benadering, bevat een visie die de ontwikkelingen binnen het betrokken gebied in samenhang beziet en die tot doel heeft een grotere kwaliteitswinst voor meerdere functies, waaronder de natuur, te bereiken.

Lid 3

De visie beschrijft in ieder geval:

a. de omvang van het gebied;

b. de doelen voor de verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van het Natuur Netwerk Brabant waardoor een beter functioneren van het Natuur Netwerk Brabant ontstaat;

c. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22 Compensatie;

d. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Lid 4

Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid doen burgemeester en wethouders een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.

Artikel 3.21 Kleinschalige herbegrenzing

Lid 1

Een bestemmingsplan kan een ontwikkeling binnen Natuur Netwerk Brabant mogelijk maken in het geval dat:

a. de aantasting van areaal Natuur Netwerk Brabant kleinschalig is;

b. de ontwikkeling slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;

c. de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;

d. er een afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden;

e. er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;

f. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22 Compensatie;

g. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Lid 2

Voor een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid doen burgemeester en wethouders een verzoek als bedoeld in artikel 6.2 Procedure grenswijziging werkingsgebied op verzoek.

Artikel 3.22 Compensatie

Lid 1

De verplichte compensatie vindt, naar keuze, plaats door:

1. fysieke compensatie, overeenkomstig Artikel 3.23;

2. financiële compensatie, overeenkomstig Artikel 3.24.

Lid 2

De omvang van de compensatie wordt bepaald door de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur, conform de volgende indeling:

a. natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;

b. tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak;

c. tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak;

d. bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak en de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer is maatwerk;

e. bij verstoring van natuur: maatwerk.

Artikel 3.37 Windturbines in Landelijk gebied

Lid 1

In Landelijk gebied is nieuwvestiging mogelijk van windturbines met een bouwhoogte van tenminste 25 meter, gemeten van de bovenkant van de fundering tot aan de wiekenas, als:

a. de windturbines inpasbaar zijn in de omgeving;

b. er sprake is van een geclusterde opstelling van minimaal 3 windturbines;

c. de ontwikkeling een maatschappelijke meerwaarde geeft, waaronder de mogelijkheid voor de omgeving om te participeren in het project;

d. de ontwikkeling op regionaal niveau is afgestemd met omliggende gemeenten en de netwerkbeheerder, gelet op de ontwikkeling van overige duurzame energie initiatieven in de omgeving.

Lid 2

Er kan uitsluitend toepassing gegeven worden aan het eerste lid met een omgevingsvergunning waarbij door toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 of 3, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt afgeweken van een bestemmingsplan, waarbij aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:

a. de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die ten hoogste 25 jaar bedraagt;

b. na het verstrijken van de termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en worden de windturbines verwijderd;

c. voor het gestelde onder b. wordt financiële zekerheid gesteld.

Artikel 3.38 Aanvullende regels voor windturbines in het Natuur Netwerk Brabant

In aanvulling op Artikel 3.37 kan een bestemmingsplan in Natuur Netwerk Brabant bepalen dat nieuwvestiging van windturbines is toegestaan, als:

a. het een deel van het Natuur Netwerk Brabant betreft dat direct aansluitend op hoofdinfrastructuur ligt;

b. uit de alternatievenafweging blijkt dat negatieve effecten op de ecologische waarden en kenmerken zo veel mogelijk worden beperkt;

c. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan Artikel 3.22 Compensatie;

d. voor de overdraai van de wieken is Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant tweede lid, van overeenkomstige toepassing.