Uitspraak 200300658/1


Volledige tekst

200300658/1.
Datum uitspraak: 24 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. de vereniging “Vereniging Behoud Kernhem/Doesburg” en
2. de stichting “Stichting Natuurbehoud Doesburgerbuurt”, beide gevestigd te Ede,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 23 december 2002 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Ede.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 20 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) aan Tekton Projectontwikkeling B.V. te Ede en Bemog Projectontwikkeling Kampen B.V. te Kampen vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van woningen, appartementen en bergingen op percelen, gelegen in het zogenoemde gebied Kernhem. Voorts heeft het bij besluit van die dag aan de bestuurscommissie openbaar onderwijs Ede vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een openbare basisschool in dat gebied.

Bij besluit van 26 februari 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 december 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 3 februari en 13 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 11 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan appellanten toegestuurd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [deskundige], en het college, vertegenwoordigd door G.G.H. Rijkse, ambtenaar der gemeente, bijgestaan door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De bouwplannen met de nrs. BZ-2001-01-1135, -1140, -1141, en 2001-B-0109, waarvoor de voormelde vrijstellingen en vergunningen zijn verleend, maken onderdeel uit van het geprojecteerde woongebied Kernhem aan de noordwestzijde van de kern Ede. In dit gebied zijn in totaal 3500 woningen voorzien. De bouwplannen voorzien in woningen, bergingen en een basisschool in het meest noordelijke deel van het woongebied, langs de Doesburgerdijk.

2.2. De bouwplannen zijn in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied”. Om de realisering van de bouwplannen niettemin mogelijk te kunnen maken heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De desbetreffende ruimtelijke onderbouwing is vervat in de “Voorbereidingsnotitie Kernhem” van 23 oktober 2001 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). Daarin staat met betrekking tot een ecologische zone langs de Doesburgerdijk in paragraaf 5.3.1: “De dijk zal ingepast worden in een te ontwikkelen zone van 50-90 meter breedte. In deze zone worden de bestaande houtwallen opgenomen en een optimale ecologische invulling nagestreefd. De zone moet aan de zuidzijde een minimale breedte van 50 meter hebben, waardoor de relatie tussen de wijk en de ecologische zone goed kan worden vormgegeven”.

2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college de in de ruimtelijke onderbouwing aangegeven minimale breedte van de ecologische zone langs de Doesburgerdijk ten onrechte heeft ontleend aan de “Partiële herziening inzake Kernhem-Ede”, een partiële herziening van het “Streekplan Gelderland 1996”.

Dat betoog faalt. In de partiële herziening, in het kader waarvan is voldaan aan de verplichting een milieu-effectenrapportage op te stellen, staat: “Om de overgang naar het waardevolle gebied ten noorden van de Doesburgerdijk op ecologisch verantwoorde wijze gestalte te kunnen geven, zal in het noordelijk gedeelte van het woongebied Kernhem een ecologische zone van voldoende breedte (ten minste 50 m) moeten worden ingepast”.

Dat uit de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2002 in zaak nr. 200105355/1 valt af te leiden dat deze passage geen onderdeel uitmaakt van de in de partiële herziening vervatte concrete beleidsbeslissing, betekent niet dat het college deze passage niet als richtsnoer bij zijn besluitvorming mocht hanteren. Verder heeft het college die passage terecht zo opgevat, dat een minimaal 50 m brede ecologische zone tussen de Doesburgerdijk en het woongebied voldoende is geacht. De verleende vrijstellingen staan niet in de weg aan een verbreding van de ecologische zone aan de noordzijde van de dijk tot de door appellanten noodzakelijk geachte 90 m.

De verwijzing door appellanten naar het bestemmingsplan “Kernhem”, waarin volgens hen op basis van onderzoek is vastgelegd dat de ecologische zone 90 m breed moet zijn, treft geen doel, reeds omdat daaraan geen rechtskracht toekomt na de onthouding van goedkeuring door de Afdeling bij uitspraak van 21 december 2000 in zaak nr. E01.98.0364. Overigens was in de daarin opgenomen zone voorzien in woningbouw aan de zuid- én de noordzijde van de Doesburgerdijk en moest de zone aan de zuidzijde een minimale breedte van 50 m hebben. De bij de onderhavige bouwplannen aangehouden breedte van 50 m brengt dus geen versmalling met zich ten opzichte van voormeld plan.

2.4. Het betoog dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte mede heeft gebaseerd op een niet tijdig overgelegde kaart met een onjuiste weergave van de inrichting van de ecologische zone, faalt evenzeer. Het college heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een onjuiste weergave van de situering van de ecologische zone en appellanten hebben dat ten slotte niet bestreden.

2.5. Ten slotte wordt overwogen dat het verzoek van appellanten om herziening van een nader aangeduide uitspraak van de Afdeling buiten de grenzen van dit geding valt. Nu die uitspraak niet tot hen is gericht, kunnen appellanten daarvan ook geen herziening vragen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003

27-439.