Uitspraak 202303563/2/V3


Volledige tekst

202303563/2/V3.
Datum uitspraak: 17 juli 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],

verzoeker,

tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 3 maart 2023 en haar einduitspraak van 11 mei 2023 in zaak nr. NL22.20460 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend.

Bij tussenuitspraak van 3 maart 2023 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een aan dat besluit klevend gebrek te herstellen.

De staatssecretaris heeft bij brief van 15 maart 2023 een aanvullende motivering gegeven.

Bij uitspraak van 11 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2022 vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraken heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.

2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraken van de rechtbank zullen worden vernietigd. Gelet op de belangen die de minister en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening.

3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

w.g. Willems
voorzieningenrechter

w.g. Schipper
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024

872-1058