Uitspraak 200300537/1


Volledige tekst

200300537/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 24 december 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit).

1. Procesverloop

Bij beslissing van 12 maart 2001 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de staatssecretaris), het ras 'Vitano' aangewezen als ras van het gewas sla, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel b, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet.

Bij besluit van 26 juli 2001 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 24 december 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het door appellant ingestelde beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk verklaard, en het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 26 juli 2001 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 10 maart 2003 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door prof. mr. A.Q.C. Tak , gemachtigde, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.C. Topp, ambtenaar bij het Ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat, gelet op het feit dat op 26 juli 2001 een beslissing op bezwaar is genomen, appellant geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Anders dan appellant betoogt is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het door appellant gestelde belang van een voortvarende besluitvorming heeft miskend. In dit verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat de beslissing op bezwaar slechts twee dagen na het indienen van het beroep tegen het fictieve besluit alsnog is genomen. Het betoog van appellant dat hiertegen is gericht faalt derhalve.

2.2. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de aanwijzing van de staatssecretaris van 12 maart 2001 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het rechtsgevolg – te weten dat het teeltmateriaal van het ingeschreven ras in het verkeer mag worden gebracht, verder verhandeld en uitgevoerd mag worden, en dat een verkeerspositie wordt verkregen als bedoeld in artikel 81, derde lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (hierna: de ZPW) in samenhang met het Besluit registratie groentegewassen – was reeds ingetreden op het moment dat aan het slaras ‘Vitano’ communautair kwekersrecht was verleend op 5 juni 2000. De aanwijzing van de staatssecretaris is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niets meer dan een feitelijke handeling, en is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

2.3. Voorzover appellant betoogt dat de aanwijzing wel dat rechtsgevolg met zich brengt omdat de op artikel 82 van de ZPW gebaseerde Regeling verkeer rassen met communautair kwekersrecht van 31 juli 1998, Stcrt. 150, zoals gewijzigd bij Regeling van 17 februari 2000, Stcrt. 34 (hierna: de Regeling) een wettelijke bevoegdheidsgrondslag ontbeert, nu in de Memorie van Toelichting bij artikel 82 van de ZPW staat vermeld dat de bevoegdheid in artikel 82 uitsluitend is toegekend om ook tot het verkeer toe te laten “andere groepen van planten – geen ras of bijzonder kweekproduct zijnde”, faalt dit betoog.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen strekt de Regeling blijkens de bij de Regeling behorende Nota van Toelichting ertoe een einde te maken aan een lacune in de regelgeving, te weten dat inschrijving van rassen met een communautair kwekersrecht ingevolge artikel 18 van de ZPW niet mogelijk is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van onverbindendheid van de Regeling geen sprake is, aangezien de formulering van artikel 82 van de ZPW het mogelijk maakt om plantengroepen van de laagste bekende rang, dat wil zeggen rassen, via een ministeriële regeling tot het verkeer toe te laten.

2.4. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het betoog van appellant dat de Regeling een onjuiste implementatie is van de Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad.

Ook dit betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003

91-426.