Uitspraak 200300535/1


Volledige tekst

200300535/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 24 december 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de Raad voor het Kwekersrecht.

1. Procesverloop

Bij brief van 23 april 2001 heeft de Raad voor het Kwekersrecht (hierna: de Raad) aan appellant medegedeeld dat het slaras ‘Vitano’ op 12 april 2001 is ingeschreven in het Nederlands Rassenregister.

Bij besluit van 9 juli 2001 heeft de Raad het tegen voornoemde brief door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 24 december 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 14 maart 2003 heeft de Raad van antwoord gediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben partijen van repliek en dupliek gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door prof. mr. A.Q.C. Tak, gemachtigde, en de Raad, vertegenwoordigd door mr. K.A. Fikkert, secretaris van de Raad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij de beslissing op bezwaar heeft de Raad het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, aangezien volgens hem het bezwaar gericht is tegen de feitelijke inschrijving, althans tegen de datum waarop deze geacht moet worden te zijn verricht, en het bezwaar derhalve niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant, zij het op andere gronden, onderschreven.

2.2. Appellant betoogt – samengevat weergegeven – dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inschrijving van het slaras ‘Vitano” in het Nederlands Rassenregister geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het rechtsgevolg dat normaliter intreedt met de aan de inschrijving in het Nederlands Rassenregister voorafgaande aanwijzing door de staatssecretaris – te weten dat het teeltmateriaal van het ingeschreven ras in het verkeer mag worden gebracht, verder verhandeld en uitgevoerd mag worden, en dat een verkeerspositie wordt verkregen als bedoeld in artikel 81, derde lid, van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (hierna: de ZPW) in samenhang met het Besluit registratie groentegewassen – reeds was ingetreden op het moment dat aan het slaras ‘Vitano’ communautair kwekersrecht was verleend op 5 juni 2000. De inschrijving in het Nederlands Rassenregister is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niets meer dan een feitelijke handeling, en is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

2.3. Voorzover appellant betoogt dat de inschrijving wel dat rechtsgevolg met zich brengt omdat de op artikel 82 van de ZPW gebaseerde Regeling verkeer rassen met communautair kwekersrecht van 31 juli 1998, Stcrt. 150, zoals gewijzigd bij Regeling van 17 februari 2000, Stcrt. 34 (hierna: de Regeling) een wettelijke bevoegdheidsgrondslag ontbeert, nu in de Memorie van Toelichting bij artikel 82 van de ZPW staat vermeld dat de bevoegdheid in artikel 82 uitsluitend is toegekend om ook tot het verkeer toe te laten “andere groepen van planten – geen ras of bijzonder kweekproduct zijnde”, faalt dit betoog.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen strekt de Regeling blijkens de bij de Regeling behorende Nota van Toelichting ertoe een einde te maken aan een lacune in de regelgeving, te weten dat inschrijving van rassen met een communautair kwekersrecht ingevolge artikel 18 van de ZPW niet mogelijk is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat van onverbindendheid van de Regeling geen sprake is, aangezien de formulering van artikel 82 van de ZPW het mogelijk maakt om plantengroepen van de laagste bekende rang, dat wil zeggen rassen, via een ministeriële regeling tot het verkeer toe te laten.

2.4. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het betoog van appellant dat de Regeling een onjuiste implementatie is van de Richtlijn 70/458/EEG van de Raad van 29 september 1970 betreffende het in de handel brengen van groentezaad. Ook dit betoog faalt.

2.5. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet op goede gronden het besluit van de Raad van 3 augustus 2001, waarbij de Raad zich onbevoegd heeft verklaard te beslissen op een verzoek van appellant om schadevergoeding, niet met toepassing van artikel 6:19 van de Awb in de onderhavige procedure heeft betrokken. Het betoog van appellant dat daartegen is gericht faalt derhalve ook.

2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003

91-426.