Uitspraak 200206424/1


Volledige tekst

200206424/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2001, aangevuld bij besluit van 4 juni 2002, heeft verweerder het verzoek van appellanten om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot [vergunninghoudster], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.

Tegen deze besluiten hebben appellanten bezwaar gemaakt.

Bij brief van 4 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit bezwaar.

Bij brief van 21 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 19 mei 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.F. Snoeijer-Logtens, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.

Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan op het bezwaarschrift binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst hiervan.

Ingevolge artikel 6:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, blijft het bestuursorgaan, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, verplicht een besluit op de aanvraag te nemen.

Ingevolge artikel 6:20, zesde lid, voor zover hier van belang, kan het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.

2.2. Verweerder heeft een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht ingesteld. Hij was – nu voorts niet is gebleken dat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7:10, tweede, derde of vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht – gehouden om binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift een besluit te nemen. Nu hij binnen deze termijn niet op het bezwaarschrift heeft beslist, was ten tijde van het instellen van het beroep sprake van het niet tijdig nemen van een besluit.

Bij besluit van 21 januari 2003 heeft verweerder alsnog een besluit op de aanvraag genomen, strekkend tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

2.3. Voor het oordeel dat appellanten nog belang hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, bestaat geen grond.

2.4. Het beroep, voorzover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, is derhalve niet-ontvankelijk.

2.5. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het beroep geheel tegemoet komt.

2.6. Bij besluit van 5 maart 1996 is aan [vergunninghoudster] vergunning verleend krachtens de Hinderwet. Bij besluit van 7 september 1999 is deze vergunning gewijzigd. Bij besluit van 11 november 2002 heeft verweerder met betrekking tot [vergunninghoudster] een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd inzake een toename van het aantal voertuigbewegingen in de dagperiode.

2.7. Appellanten stellen dat het aantal voertuigbewegingen op en buiten het terrein van de inrichting groter is dan vergund, dat werkzaamheden worden verricht buiten de vergunde werktijden, dat in strijd met de vergunning de poort niet gesloten wordt gehouden en dat geen rekening is gehouden met een overkapping en een keuringsinstallatie voor gewassen die na de vergunningverlening zijn aangebracht. Zij betogen in dit verband onder meer dat verweerder onvoldoende controles heeft uitgevoerd om te kunnen beoordelen of handhavend tegen de inrichting moet worden opgetreden. Bovendien heeft verweerder volgens appellanten ten onrechte tellingen van voertuigbewegingen die door appellanten zijn overgelegd niet bij zijn besluitvorming betrokken.

2.8. De Afdeling overweegt als volgt. Op 1 oktober 2000 is het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) in werking getreden. Het Besluit is een krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur.

Gelet op de artikelen 2 en 3 van het Besluit, is dit op de onderhavige inrichting van toepassing. Dit betekent dat met ingang van 1 oktober 2000 de vergunningplicht voor deze inrichting is komen te vervallen. Gelet hierop golden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de voorschriften die zijn opgenomen in de Bijlage behorende bij het Besluit.

2.8.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit blijven de voorschriften van een vergunning in verbinding met de gegevens die behoren bij de aanvraag, alsmede de aanvraag voorzover die deel uitmaakt van de vergunning en gegevens bevat die zich lenen voor opname of omzetting in voorschriften, gelden als nadere eis, bedoeld in artikel 5, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften, gedurende drie jaar na het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit op die inrichting, mits het voorschrift betrekking heeft op een onderwerp dat is genoemd in artikel 5, eerste lid, onder a, voor een inrichting die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit reeds was opgericht en waarvoor onmiddellijk daaraan voorafgaand een vergunning in werking en onherroepelijk was.

2.8.2. Verweerder heeft het Besluit niet aan zijn besluit ten grondslag gelegd, terwijl het verzoek om handhaving mede ziet op onderwerpen waarop mogelijkerwijs voorschriften gesteld in de Bijlage bij het Besluit, dan wel voorschriften als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit betrekking hebben. Het bestreden besluit verdraagt zich derhalve niet met artikel 7.12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat een besluit op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering.

2.9. Het beroep, voorzover dit is gericht tegen het besluit van 21 januari 2003, is derhalve gegrond. Het bestreden besluit van 21 januari 2003 dient te worden vernietigd.

2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

2.11. Ten aanzien van het verzoek van appellanten om veroordeling van de gemeente Valkenburg aan de Geul in de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase overweegt de Afdeling dat haar niet is gebleken dat sprake is van ernstige verwijtbaarheid bij de primaire besluitvorming. Dit verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar;

II. verklaart het beroep, voorzover het het besluit van 21 januari 2003 betreft, gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul van 21 januari 2003, kenmerk LOG.03.21.01.04;

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Valkenburg aan de Geul te worden betaald aan appellanten;

VI. gelast dat de gemeente Valkenburg aan de Geul aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003

271-415.