Uitspraak 200301769/1


Volledige tekst

200301769/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (Gld.),
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2001 heeft verweerder het verzoek om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van het slachtkuikenbedrijf van [eigenaar] op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.

Bij besluit van 11 februari 2003, verzonden op 20 februari 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 29 april 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2003, waar appellanten, van wie [appellant] in persoon, en vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door W.W.G. Brinkman en H.J.G. Brussen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [eigenaar] daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten stellen dat zij tijdens het in werking zijn van de nieuwe vleeskuikenstal van de inrichting onaanvaardbare hinder door ondermeer stof en geur ondervinden. Volgens hen vinden er binnen de inrichting overtredingen van de voorschriften behorende tot de bij besluit van 9 april 1996 verleende milieuvergunning plaats die leiden tot deze hinder.

2.2. Volgens verweerder was er ten tijde van het bestreden besluit geen sprake van overtredingen van deze voorschriften. Hij baseert zich hierbij op een controle van de inrichting op 29 januari 2003. Tijdens deze controle heeft verweerder geconstateerd dat vergunninghouder enkele maatregelen ter voorkoming van stofhinder had getroffen waaronder het plaatsen van waterbakken onder de ventilatoren. Op grond van deze controle acht verweerder het niet noodzakelijk om handhavingsmaatregelen te treffen.

2.3. Ter zitting heeft verweerder erkend dat tijdens de controle van 29 januari 2003 in verband met het winterseizoen niet alle ventilatoren van de vleeskuikenstal in werking waren en dat niet is nagegaan of de voorschriften ter voorkoming en beperking van geurhinder op dat moment werden nageleefd. Uit de stukken komt naar voren dat in het verleden in ieder geval sprake is geweest van het overtreden van vergunningvoorschriften. Verweerder heeft zich echter desondanks bij beantwoording van de vraag of handhavingsmaatregelen moeten worden getroffen uitsluitend gebaseerd op de controle van de inrichting op 29 januari 2003.

Onder deze omstandigheden moet geconcludeerd worden dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, zodat verweerder bij het nemen daarvan heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat, zoals verweerder in het verweerschrift stelt, ook op recente controles in het voorjaar geen overtredingen zijn geconstateerd kan daaraan niet afdoen, mede gelet op het feit dat is gebleken dat deze controles in ieder geval geen betrekking hadden op stofhinder.

2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo van 11 februari 2003;

III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (Gld.) op binnen 8 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (Gld.) in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 776,15, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Hengelo (Gld.) te worden betaald aan appellanten;

V. gelast dat de gemeente Hengelo (Gld.) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003

159-314.