Uitspraak 202207210/1/R1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2024:2232
- Datum uitspraak
- 29 mei 2024
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 26 oktober 2022 heeft de raad van de gemeente Hilversum het "Chw-bestemmingsplan 1221" vastgesteld. Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de mogelijkheden die de Chw biedt en is een zogenoemd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Het plangebied is aangemerkt als innovatief experiment en als ontwikkelingsgebied. Het plangebied ligt in het oosten van Hilversum en wordt globaal begrensd door de Huygensstraat/Hoge Larenseweg, de Jan van der Heydenstraat en de spoorlijn Amsterdam - Amersfoort. Het plangebied is volgens de raad toe aan een kwaliteitsimpuls. De wijk moet veiliger, gezonder, duurzamer en leefbaarder worden. Om dit te bewerkstelligen, wil de raad de wijk tot 2040 op een geleidelijke en organische wijze transformeren tot een gemengd woongebied. Het bestemmingsplan richt zich op het behoud van de bestaande functies en bebouwing en maakt daarnaast vernieuwing mogelijk. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen consolidatiegebieden, moderniseringsgebieden en ontwikkellocaties. De consolidatiegebieden binnen het plangebied zijn gebieden waar consolidatie van de bestaande situatie het uitgangspunt is.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Noord-Holland
202207210/1/R1.
Datum uitspraak: 29 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Hilversum,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Hilversum,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend dan wel gevestigd te Hilversum,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hilversum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2022 heeft de raad het "Chw-bestemmingsplan 1221" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Bionr B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad, [appellant sub 1], [appellant sub 2], Novatectum B.V./Bijont B.V. (verder tezamen te noemen: Bijont B.V.) en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2023, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 3], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], en de raad, vertegenwoordigd door V. van Rossum, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting Grondbank Hilversum B.V., vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, Bijont B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A], Eliza Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 25 februari 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de mogelijkheden die de Chw biedt en is een zogenoemd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Het plangebied is aangemerkt als innovatief experiment en als ontwikkelingsgebied. Het plangebied ligt in het oosten van Hilversum en wordt globaal begrensd door de Huygensstraat/Hoge Larenseweg, de Jan van der Heydenstraat en de spoorlijn Amsterdam - Amersfoort. Het plangebied is volgens de raad toe aan een kwaliteitsimpuls. De wijk moet veiliger, gezonder, duurzamer en leefbaarder worden. Om dit te bewerkstelligen, wil de raad de wijk tot 2040 op een geleidelijke en organische wijze transformeren tot een gemengd woongebied. Het bestemmingsplan richt zich op het behoud van de bestaande functies en bebouwing en maakt daarnaast vernieuwing mogelijk. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen consolidatiegebieden, moderniseringsgebieden en ontwikkellocaties. De consolidatiegebieden binnen het plangebied zijn gebieden waar consolidatie van de bestaande situatie het uitgangspunt is. De huidige inrichting en de bestaande structuren worden in stand gehouden en er zijn geen ingrijpende vernieuwingen voorzien. De consolidatiegebieden bestaan uit de bestaande woonwijken Geuzenbuurt, Elektrobuurt, Kleine Driftbuurt en Villa Industria. De moderniseringsgebieden zijn gebieden waar vernieuwing en menging van functies centraal staan. Veranderingen zijn mogelijk, met het oog op het behoud van de kwaliteit. Wonen, werken en leven moeten naast elkaar bestaan. De moderniseringsgebieden bevinden zich met name langs de toegangswegen en bestaan uit de Larenseweg, de Minckelersstraat en de Spoorzone. Binnen de moderniseringsgebieden liggen de ontwikkellocaties. Dit zijn gebieden waar de raad een ingrijpende verandering in hoofdfuncties gewenst acht en waar ook al plannen voor ontwikkeld worden. De gebieden worden herontwikkeld tot stedelijke woon- en werkgebieden met een hoge omgevingskwaliteit. Er zijn zeven ontwikkellocaties aangewezen, met een totaaloppervlak van ongeveer 47.000 m², waar nieuwe woningen met behoud van werkgelegenheid worden gerealiseerd. Het gaat om de locaties Hunkemöller, Venetapark, [partij], Wybertjesfabriek, Grote Sigarenfabriek, Zuiderweg/Lijsterweg en de Korte Noorderweg.
2.1. Het bestemmingsplan vervangt in het plangebied het bestemmingsplan "Over het Spoor", het bestemmingsplan "Villa Industria", het bestemmingsplan "Lucentterrein", het bestemmingsplan "De Melkfabriek", het bestemmingsplan "Regeling meervoudige bewoning" en het bestemmingsplan "Beschermde gezichten Hilversum Zuid en Oost".
2.2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen wonen, dan wel zijn gevestigd in de nabijheid van het plangebied en kunnen zich niet verenigen met het bestemmingsplan omdat zij, samengevat weergegeven, vrezen voor aantasting van hun woon-, leef- en werkklimaat.
Algemene toetsingskader en het toetsingskader bij bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
3.1. Dit plan is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Chw en artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: het Besluit uitvoering Chw). Dit houdt in dat het gaat om een experimenteel plan, waarin vooruit wordt gelopen op de ruimere en flexibelere mogelijkheden die de Omgevingswet biedt. Bij het plan is gebruikgemaakt van de mogelijkheden die artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw biedt om van bepaalde wettelijke regels af te wijken en in aanvulling daarop regels te stellen. Omdat in dit geval sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kunnen verder op grond van artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit uitvoering Chw, in aanvulling op artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, in het bestemmingsplan ook regels worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Daar is in dit bestemmingsplan ook gebruik van gemaakt. De Afdeling zal daarom ook beoordelen of - voor zover dat aan de orde is - de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij het plan in overeenstemming met de in artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit uitvoering Chw, vermelde criteria heeft vastgesteld.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel wordt met de verbreding van de reikwijdte van het bestemmingsplan onder meer beoogd een bijdrage te leveren aan integrale en meer flexibele bestemmingsplannen ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw is het mogelijk een deel van de beoordeling die bij ‘gewone’ bestemmingsplannen al bij de toetsing van het bestemmingsplan zelf wordt verricht, door te schuiven naar de fase van de vergunningverlening en dat deel van de beoordeling dus pas bij de aanvraag van een omgevingsvergunning aan een toetsing te onderwerpen. Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte moet wel worden gewaarborgd dat er geen onoverkomelijke belemmeringen zijn die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan, de zogenaamde uitvoerbaarheidstoets.
De Afdeling zal hierna eerst in algemene zin de plansystematiek beschrijven en tegen die achtergrond de beroepsgronden van appellanten bespreken.
Plansystematiek
4. Het plangebied omvat grofweg postcodegebied 1221 in Hilversum. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de raad, via een open planproces met alle betrokkenen een programma opgesteld als bedoeld in de Omgevingswet: de Gebiedsagenda 1221 (hierna: de gebiedsagenda). De gebiedsagenda schetst het toekomstperspectief met korte en lange termijnopgaven om het woon-, werk- en leefklimaat binnen het plangebied te versterken en beoogt de ambities, ruimtelijke principes en de beoogde sfeer vast te leggen. De gebiedsagenda is op 27 januari 2021 vastgesteld door de raad.
Om de kwaliteit van de nieuwe bebouwing en van openbare ruimtes binnen het plangebied te borgen, heeft de raad het "Beeldkwaliteitsplan+ Ontwikkellocaties 1221" (hierna: het BKP) vastgesteld. Het BKP beschrijft de ruimtelijke kaders voor de nieuwe ontwikkelingen, zoals de samenhang van het geheel, kwaliteit van de openbare ruimte, vormgeving en architectuur. In het BKP heeft de raad meetbare criteria vastgelegd op basis waarvan de integrale architectonische kwaliteit van nieuwe gebouwen en buitenruimte getoetst kan worden. In het BKP zijn specifiek voor de ontwikkellocaties zogenoemde gebiedspaspoorten vastgesteld.
4.1. In het bestemmingsplan zijn geen bestemmingen opgenomen, maar zijn regels gesteld over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Er is hierbij een onderscheid gemaakt tussen verschillende op de verbeelding aangeduide werkingsgebieden, met ieder eigen gebruik- en bouwregels. In het bestemmingsplan wordt verder een onderscheid gemaakt tussen bestaande gebruiksactiviteiten (artikel 10), het benutten van de fysieke leefomgeving (artikel 11) en bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten (artikel 12).
4.2. Zoals al in de inleiding is geschetst, worden in het plan drie type gebieden onderscheiden:
(i) consolidatiegebieden, waar de huidige inrichting en bestaande structuren in stand worden gehouden en waar geen ingrijpende vernieuwingen plaatsvinden,
(ii) moderniseringsgebieden, waar vernieuwing en menging van functies centraal staat en veranderingen mogelijk zijn, met het oog op het behoud van de kwaliteit, en
(iii) ontwikkellocaties, gebieden binnen de moderniseringsgebieden waar een ingrijpende verandering in hoofdfuncties gewenst is. Deze gebieden worden volledig herontwikkeld tot stedelijke woon- en werkgebieden met een hoge omgevingskwaliteit.
Voor ontwikkellocaties gelden in beginsel dezelfde planregels als voor de moderniseringsgebieden waarin ze liggen. Omdat het gaat om geheel nieuw in te richten locaties, is door de beoogd ontwikkelaar van zo’n gebied, in samenspraak met gemeente en de buurt een gebiedspaspoort opgesteld, waarin de beoogde inrichting en vormgeving van dat te ontwikkelen gebied is uitgewerkt. Gebiedspaspoorten die al gereed waren, zijn als hoofdstuk 4 van het BKP vastgesteld. Voor ontwikkellocaties waar het gebiedspaspoort toen nog niet af was, biedt artikel 18 van de planregels uitkomst. De raad kan deze na inwerkingtreding van het bestemmingsplan alsnog vaststellen.
4.3. De gebiedspaspoorten voor de verschillende ontwikkellocaties zijn nader uitgewerkt in hoofdstuk 4 van het BKP, p. 29 e.v. In 4.1 van het BKP staat daarover het volgende:
"4.1 WAT IS EEN GEBIEDSPASPOORT?
Het gebiedspaspoort beschrijft per ontwikkellocatie wat er vroeger was, wat er nu is en waar we naartoe willen bij de verdere planvorming. Het gebiedspaspoort geeft een beeld van de uitgangspunten en geeft een principeverbeelding van mogelijke planvorming. Het daadwerkelijk stedenbouwkundige plan en de architectonische uitwerking wordt niet door gemeente Hilversum opgesteld, maar wordt ontwikkeld door de marktpartij in samenspraak met de buurt en de gemeente.
De randvoorwaardenkaart vormt een hard kader voor toekomstige ontwikkelingen. Binnen deze randvoorwaarden maakt de ontwikkelend partij samen met de omgeving en gemeente een concreet plan waarin de architectuur en het ontwerp openbare ruimte verder worden ingevuld.
Tegelijkertijd vormen de enveloppen nog wel enige flexibiliteit in de exacte plaatsing van gevelrooilijnen. Gestippelde gevellijnen mogen nog gedeeltelijk schuiven om, indien in de uitwerking nodig, een galerij voor een portiek te vervangen of een portiek voor een corridor. Uiteraard met respect voor de harde randvoorwaarden ten aanzien van de maat van de openbare ruimte. Ook zou de straat beneden soms een meter smaller mogen als dat bovenin tot meer ruimte leidt en de straat voldoende kwaliteit houdt. De supervisor/CWM kan altijd adviseren af te wijken waar dat de kwaliteit ten goede komt.
De hiernavolgende gebiedspaspoorten zijn opgesteld op basis van stedenbouwkundig en architectonisch ontwerponderzoek door de ontwikkelende partij. In het driegesprek tussen ontwikkelaar, buurt en gemeente is de voortgang van deze planvorming besproken. Op basis van dit onderzoek en deze gedachtewisseling zijn in dit beeldkwaliteitsplan zes gebiedspaspoorten opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt een zestal afzonderlijke ontwikkellocaties behandeld, te weten: Hunkemöller, Venetapark, [partij], Wybertjesfabriek, Grote Sigarenfabriek en Zuiderweg / Lijsterweg. Dit zijn ontwikkellocaties waarvoor inmiddels al een intentieovereenkomst is ondertekend en/of plannen al verder gevorderd zijn en besproken met de buurt. [..]. Voor Hunkemöller, Grote Sigarenfabriek en Wybertjesfabriek zijn inmiddels ook anterieure overeenkomsten getekend.
Voort ontwikkellocaties waar de planvorming nog niet is gestart zal op een later moment een gebiedspaspoort worden opgesteld. [..]"
4.4. Voor de inrichting van de ontwikkellocaties geven de planregels zelf de begrenzing voor (i) de maximale bouwhoogte, (ii) het maximum bebouwd oppervlak en (iii) het maximaal bruto vloeroppervlak. Het gebiedspaspoort schetst de uitgangspunten voor de concrete invulling van de locatie via een randvoorwaardenkaart, te weten, een verbeelding met legenda waarop de beoogde inrichting van de locatie is weergegeven. Zo wordt, onder meer, getoond waar de rooilijnen lopen, waar bebouwing is toegestaan, wat de maaiveldhoogte is en welke delen binnen de locatie als publieke ruimte zijn beoogd. Verder staat per bouwblok vermeld, binnen de begrenzing van de planregels, de minimale en maximale hoogte in meters vanaf maaiveld. De partij die als ontwikkelaar van zo’n ontwikkellocatie op zal treden, heeft dat gebiedspaspoort in samenspraak met de buurt en de gemeente opgesteld en zal de aan te vragen omgevingsvergunningen om de locatie te ontwikkelen, op[ grond van de planregels (artikel 14) moeten afstemmen op dat gebiedspaspoort.
4.5. Het gebiedspaspoort lijkt zijn functie te verliezen wanneer die ontwikkelaar de daarin geschetste inrichting van de ontwikkellocatie daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Op dat moment is die ontwikkellocatie immers ‘ontwikkeld’, overeenkomstig de geschetste uitgangspunten van het gebiedspaspoort.
Artikel 18 van de planregels, dat de raad de bevoegdheid geeft om ook na inwerkingtreding van het plan gebiedspaspoorten vast te stellen, is dan ook vooral relevant voor die ontwikkellocaties waarvoor op het moment van inwerkingtreding nog geen gebiedspaspoort was opgesteld. Ook kan niet worden uitgesloten dat artikel 18 nog een rol kan spelen wanneer de beoogde ontwikkelaar van een inmiddels vastgesteld gebiedspaspoort zich terugtrekt en een opvolgend ontwikkelaar zijn eigen visie op de ontwikkelmogelijkheden aan de buurt en gemeente wenst voor te leggen.
4.6. Het BKP, inclusief gebiedspaspoorten, vormt samen met de gebiedsagenda en het bestemmingsplan, de belangrijkste kaders voor de ontwikkeling van postcodegebied 1221. Het BKP is ook het toetsingskader voor de Commissie Welstand en Monumenten bij de beoordeling van bouwplannen en is richtinggevend voor de architect(uur).
4.7. Vanwege de beoogde flexibiliteit in het plan heeft de raad er voor gekozen om verschillende onderzoeksverplichtingen door te schuiven naar de vergunningprocedure. Op deze wijze heeft de raad een extra afwegings- en beoordelingsmoment ingebouwd om zo onderzoeken toe te spitsen op de bij een aanvraag voor vergunningverlening voorgestelde concrete invulling van het plan.
Artikel 14 van de planregels heeft betrekking op het aanvragen van zo’n omgevingsvergunning voor gebruiks- of bouwactiviteiten. De aanvraag wordt in behandeling genomen wanneer is voldaan aan de in artikel 14.1 opgesomde indieningsvereisten. De Afdeling merkt op dat artikel 14, anders dan de term ‘indieningsvereisten’ doet vermoeden, niet slechts een opsomming van te verschaffen stukken bevat. Artikel 14 bevat diverse materiële voorschriften met betrekking tot de bij de aanvraag aan te leveren informatie, waaronder in te dienen stukken. Gelet op de in artikel 14.1 en 14.2 van de planregels voorgeschreven aan te leveren omschrijvingen, verslagen en/of nadere onderbouwing voor diverse daar benoemde deelaspecten, inclusief onderzoeksrapporten, kunnen de in dit artikel genoemde ‘indieningsvereisten’ worden gekwalificeerd als materiële beoordelingsnormen. Dit leidt ertoe dat het college van burgemeester en wethouders, ook wanneer is voldaan aan de formele indieningsvereisten, bevoegd, maar niet gehouden, is om een vergunning te verlenen op basis van de beoordeling van de materiële normen, vervat in artikel 14.
Artikel 14.1, onder d, van de regels bepaalt dat indien een veilige en gezonde fysieke leefomgeving op voorhand niet kan worden gewaarborgd, (onderzoeks)rapport(en) dit dienen aan te tonen voor de relevante omgevingsaspecten. Op deze wijze heeft de raad beoogd te borgen dat aan onderzoeksverplichtingen die bij vaststelling van het plan zijn doorgeschoven naar de fase van de vergunningaanvraag ook daadwerkelijk invulling wordt gegeven. Bij de aanvraag voor grotere ontwikkelingen moet ook een locatie-ontwikkelplan worden ingediend, dat onder meer een onderbouwing bevat waarmee wordt aangetoond dat met de vergunningaanvraag wordt aangesloten bij het BKP en specifiek bij het daarin opgenomen gebiedspaspoort voor dat gebied.
4.8. Dat er onderzoeken worden doorgeschoven naar een later moment ontslaat de raad niet van de verplichting om bij de vaststelling van het bestemmingsplan te beoordelen of er onoverkomelijke belemmeringen zijn die aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Uit hoofdstuk 6 van de toelichting en de bijlagen daarbij volgt dat er na de gebiedsanalyse die ten grondslag heeft gelegen aan het bestemmingsplan nog nader onderzoek is verricht naar de aandachtspunten geluid, stikstof en externe veiligheid in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan. De raad heeft op basis van de gebiedsanalyse en onderzoeken voor die omgevingsaspecten geconcludeerd dat sprake is van een uitvoerbaar plan en van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5. De Afdeling zal hierna de gronden van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen over de participatie gezamenlijk bespreken, omdat die hetzelfde participatieproces betreffen. Daarna zal de Afdeling de overige beroepsgronden van appellanten afzonderlijk bespreken.
Gronden over participatie
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat er - in het bijzonder voor de terreinen [partij] en Venatapark - onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden. Volgens hen heeft de gemeente zich onvoldoende ingespannen in het participatietraject. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de uitnodiging in een ongeadresseerde huis-aan-huis brief zat en daarom niet bij iedereen kon worden bezorgd vanwege de bij sommigen aanwezige stickers op de brievenbus waarop werd aangegeven dat de bewoner geen ongeadresseerd drukwerk wenst te ontvangen.
6.1. De raad heeft toegelicht dat er op vier momenten in het proces participatie plaatsvindt of al heeft plaatsgevonden. Het eerste moment was bij het opstellen van de gebiedsagenda. Samen met bewoners, ondernemers, ontwikkelende partijen, maatschappelijke organisaties en de gemeente zijn de urgente kwesties en opgaven benoemd en is gewerkt aan principes om hier aan richting te geven. Vervolgens is voor het opstellen van het BKP, inclusief de gebiedspaspoorten, een participatietraject doorlopen. Daarnaast heeft voorafgaand aan totstandkoming van het bestemmingsplan participatie plaatsgevonden in de vorm van een inloopbijeenkomst. Tot slot geldt als één van de indieningsvereisten voor het aanvragen van een omgevingsvergunning dat een omschrijving wordt gegeven van de manier waarop participatie heeft plaatsgevonden om bewoners en organisaties uit de omgeving te betrekken bij het initiatief. Dit is voorzien in artikel 14.1, onder a, en artikel 14.2, onder b, sub 2, van de planregels. Bij diverse ontwikkelingen die met dit plan mogelijk worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van het [partij] terrein, is dit proces al in gang gezet. Voor zover het specifiek de terreinen [partij] en Venetapark betreft, heeft op drie momenten participatie plaatsgevonden, onder meer door het houden van informatieavonden. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen hebben daar ook gebruik van gemaakt. De raad heeft aangegeven dat 50 bewoners gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden tot inzage en 161 reacties zijn ontvangen van bewoners en bewonersorganisaties. Specifiek voor het [partij]-terrein geldt dat de laatste participatieronde in het kader van een locatie-ontwikkelplan (artikel 14.2, onder b, van de planregels), inmiddels ook is gestart. Voor Venetapark zal de laatste stap in het participatieproces worden gezet bij het opstellen van een locatie-ontwikkelplan. Dat volgens onder meer [appellant sub 1] slechts een beperkt aantal bewoners en organisaties gebruik zou hebben gemaakt van de mogelijkheid te participeren, maakt niet dat het participatieproces onzorgvuldig is verlopen. Dat de uitnodiging niet iedereen heeft bereikt omdat bewoners stickers hebben geplakt dat zij geen ongeadresseerd drukwerk wensen te ontvangen, valt de raad niet te verwijten. Bovendien heeft de raad toegelicht dat daarnaast ook andere wijzen van bekendmaking zijn gebruikt.
Het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen slaagt niet.
Beroep [appellant sub 1]
7. [appellant sub 1] woont aan de [locatie] in Hilversum. Zijn perceel grenst aan het [partij]-terrein, een ontwikkellocatie in moderniseringsgebied Minckelersstraat, waar voorheen een inkt- en verffabriek was gevestigd. [appellant sub 1] stelt, samengevat, dat het plan, mede door het gebruik van open normen, rechtsonzeker is. Wat ontwikkeld gaat worden en wanneer, is nog niet bekend. Dat er pas duidelijkheid komt bij eventuele vergunningverlening acht hij in strijd met de rechtszekerheid. Ook zijn er geen regels gesteld ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het behoud van een goede omgevingskwaliteit. Verwijzing naar de uitgangspunten van het BKP voor een nadere invulling van het plangebied geeft evenmin inzicht, nu dit slechts een ambitiedocument betreft. [appellant sub 1] vreest daarnaast voor aantasting van zijn woon- en leefomgeving. De huidige inrichting van het [partij]-terrein heeft daarop vrijwel geen invloed, maar de nieuwe bebouwing te behoeve van woningen zal gaan leiden tot licht- en geluidsoverlast en tot een onevenredige aantasting van zijn privacy, terwijl regels in het plan om hinder te beperken geheel ontbreken.
7.1. De raad betwist dat het bestemmingsplan rechtsonzeker is. Dat op het moment van vaststellen daarvan nog niet volledig vaststaat wat in het gebied op welk moment zal worden gebouwd, maakt het plan minder rechtszeker dan een gewoon bestemmingsplan, maar het maakt niettemin duidelijk welke kant het opgaat. Het bestemmingplan is het sluitstuk van een lang proces waarbij, samen met betrokkenen, een gebiedsagenda, BKP en gebiedspaspoorten voor de ontwikkellocaties zijn vastgesteld, waaronder voor het [partij]-terrein. Er zijn regels gesteld voor het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en behoud van een goede omgevingskwaliteit. In artikel 6 worden de met het plan beoogde doelen genoemd. In artikel 11.7 'Gebruiks-activiteiten moderniseringsgebied Minckelersstraat', waaronder de locatie [partij] valt, wordt dan het oogmerk genoemd op basis waarvan die planregels zijn opgenomen, zoals het bereiken en in stand houden van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 12.7 bevat voor moderniseringsgebied Minckelersstraat de regels voor bouwactiviteiten, mede gelet op dat oogmerk.
In artikel 12.11 is bepaald dat er voor bouwactiviteiten op het [partij]-terrein, in aanvulling op of in afwijking van de bouwregels in artikel 12.7.1, onder a tot en met c, omgevingsvergunning mag worden verleend voor activiteiten die voldoen aan het gebiedspaspoort [partij], zoals opgenomen in het BKP of diens vastgestelde opvolger. Daarbij gelden wel steeds de maximale bouwhoogte, het maximum bebouwd oppervlak en het maximaal bruto vloeroppervlak zoals vastgelegd in artikel 12.11.
Ten slotte geeft artikel 14 regels voor de aanvraag en beoordeling van een omgevingsvergunning voor gebruiks- en bouwactiviteiten. De aanvrager moet bijvoorbeeld een onderbouwing aanleveren waarin wordt aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Kan dat niet op voorhand worden gewaarborgd, dan moet de aanvrager nader onderzoek doen naar bijvoorbeeld de bodemkwaliteit, natuur en soorten, bedrijven en milieuzonering, geluid, externe veiligheid, water (watertoets), trillingen en bezonning. In verband met de bezwaren van [appellant sub 1] wijst de raad er op dat moet worden aangetoond dat er zeer beperkt nadelig effect optreedt qua bezonning van naastgelegen bebouwing en tuinen. De raad vindt dat dit voldoende waarborgen biedt. Voor hinder en aantasting van privacy verwijst de raad naar de zienswijzennota, waarin op die aspecten al is ingegaan.
8. De Afdeling zal eerst ingaan op het meer algemene betoog van [appellant sub 1] dat het bestemmingsplan rechtsonzeker is en voorts geen regels bevat over het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het behoud van een goede omgevingskwaliteit. Daarna zal de Afdeling specifiek stilstaan bij het [partij]-terrein.
8.1. Zoals hiervoor onder 3.1 is aangegeven is dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte gebaseerd op de bepalingen van de Chw. Daarmee beoogde de wetgever gemeenteraden vooruitlopend op de Omgevingswet, meer ruimte te geven om flexibeler in te spelen op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In zoverre heeft de wetgever voorzien en beoogd dat bij Chw-bestemmingsplannen op planniveau sprake zou kunnen zijn van minder zekerheid en duidelijkheid dan gebruikelijk is bij ‘traditionele’ bestemmingsplannen. Voor zover het betoog van [appellant sub 1] ziet op dit gevolg van het Chw-bestemmingsplan slaagt dit niet.
8.2. Het plan dient wel voldoende inzichtelijk te maken welke inrichting van het betreffende plangebied (of delen daarvan) mogelijk wordt gemaakt en onder welke voorwaarden. In dit verband constateert de Afdeling dat artikel 10 van de planregels de al bestaande gebruiksactiviteiten reguleert, terwijl artikelen 11 (gebruik) en 12 (bouwen) regels geven voor toegestane nieuwe ontwikkelingen in de verschillende type gebieden binnen het plangebied. Door per type gebied binnen het plan zowel het toegestaan gebruik als de bebouwingsmogelijkheden te beschrijven, zonder deze aan specifieke locaties binnen het werkingsgebied te koppelen, wordt initiatiefnemers meer ruimte geboden om binnen de kaders van die regels te bezien of een concreet plan kan worden gerealiseerd.
De regels voor gebruiksactiviteiten in artikel 11 zien zowel op activiteiten die direct op basis van het plan zijn toegestaan, als op activiteiten waarbij vooraf een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit moet worden verkregen. Met het op deze wijze toedelen van functies aan locaties is weliswaar niet steeds op voorhand duidelijk welk specifiek gebruik op een specifieke locatie wordt toegestaan, maar wordt wel in grote lijnen het bereik van de toegestane functies en het toegestane gebruik beschreven en in zoverre ook beperkt. In artikel 11 van de planregels is bovendien bepaald dat "middels de indieningsvereisten die zijn opgenomen in artikel 14" moet worden beoordeeld of het betrokken omgevingsvergunningplichtig gebruik, onder meer, niet strijdig is met het oogmerk dat voor de onderscheiden gebieden is opgenomen in artikel 11, dat er sprake is van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarbij bestaat het oogmerk voor de verschillende type gebieden veelal uit het bereiken en in stand houden van een goed woon- en leefklimaat, en andere voor het betrokken gebied vermelde waarden. Naar het oordeel van de Afdeling bevat artikel 11 daarmee een voldoende duidelijke nadere normering voor gebruiksactiviteiten op bestemmingsplanniveau. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, is het plan voor wat betreft het reguleren van gebruiksactiviteiten, daarom niet rechtsonzeker.
8.3. Eenzelfde systematiek is in artikel 12 gehanteerd voor bouwactiviteiten. Na de algemene regels voor bouwactiviteiten wordt er per type gebied binnen het plan aangegeven welke regels gelden voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, bouwen geen gebouw zijnde en geluidgevoelige objecten. Daarbij voorzien de planregels per gebied in, onder meer, maxima voor bouwhoogte, bebouwingspercentages en situering van het bouwwerk binnen het bouwvlak. Ook anderszins voorziet het plan in nadere materiële regels. Zo bepaalt artikel 12.1, aanhef en onder d, van de planregels, dat elke aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen voor een bouwactiviteit wordt getoetst aan "het door de raad voor het betreffende gebied ten tijde van het besluit op de omgevingsvergunning vastgestelde gebiedspaspoort. Indien ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning voor het gebied nog geen gebiedspaspoort is vastgesteld, kan een omgevingsvergunning alleen worden verleend nadat de gemeenteraad een gebiedspaspoort heeft vastgesteld conform artikel 18 en het college heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunningaanvraag past binnen het vastgestelde gebiedspaspoort".
Vaststaat dat voor het deelplangebied waar het beroep van [appellant sub 1] zich in het bijzonder op richt een dergelijk gebiedspaspoort is vastgesteld. Zoals hiervoor is weergeven onder 4.3, bevat een gebiedspaspoort onder meer zogenaamde harde randvoorwaarden waaraan bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet zijn voldaan. Verder volgt uit de planregels dat bij het aanvragen van de omgevingsvergunning bouwen binnen moderniseringsgebied Minckelersstraat, waarbinnen het [partij]-terrein ligt, op grond van artikel 12.7.1, onder j, van de planregels ook moet worden voldaan aan de indieningsvereisten uit artikel 14 van de planregels. Voor de interpretatie van indieningsvereisten verwijst de Afdeling naar hetgeen hiervoor onder 4.7 is overwogen. In artikel 14 is onder meer opgenomen dat voor grotere ontwikkelingen door middel van een onderbouwing (locatie-ontwikkelplan) moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en aan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving (zie artikel 1.46 van de planregels). Ook hiervan gaat naar het oordeel van de Afdeling reeds op bestemmingsplanniveau een voldoende duidelijke nadere normering voor bouwactiviteiten uit.
De Afdeling begrijpt dat deze wijze van planologie minder zekerheid en duidelijkheid op voorhand biedt dan de wijze waarop gewone bestemmingsplannen werden vormgegeven. Gezien de hiervoor besproken inhoud van de artikelen 10, 11, 12 en 14 van de planregels leidt dit echter in dit geval niet tot een zodanige onzekerheid dat het plan in rechte geen stand houdt.
Deze beroepsgrond faalt.
8.4. Voor specifiek het [partij]-terrein overweegt de Afdeling nog het volgende. De algemene voorschriften in artikel 10 regelen ook voor het [partij]-terrein dat bestaande gebruiksactiviteiten kunnen blijven bestaan. De continuering daarvan is dus afdoende geborgd.
De regels voor nieuwe gebruiksactiviteiten voor het moderniseringsgebied Minckelersstraat, zijn te vinden in artikel 11.7.
In artikel 11.7.2 zijn de gebruiksactiviteiten opgesomd die direct zijn toegestaan binnen (delen van) het moderniseringsgebied, mits, onder meer, niet strijdig met het oogmerk waarmee die regels zijn opgesteld. Dat oogmerk is te vinden in artikel 11.7.1. Vervolgens worden in artikel 11.7.3 die activiteiten opgesomd die verboden zijn zonder omgevingsvergunning, waarbij tevens wordt aangegeven onder welke voorwaarden een vergunning verleend kan worden en hoe moet worden aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan (artikel 11.7.3, onder h, in samenhang met artikel 14 van de planregels). Nu het een zogenoemde kan-bepaling betreft, heeft het college van burgemeester en wethouders wel de bevoegdheid, maar niet de verplichting, in dat geval een vergunning te verlenen.
Specifiek voor het [partij]-terrein bepaalt artikel 11.11 nog dat voor gebruiksactiviteiten op die locatie aanvullend de regels gelden zoals die zijn opgenomen in het gebiedspaspoort [partij], onderdeel van het BKP. De Afdeling merkt in dat verband op dat er van concrete ‘gebruiksregels’ of ‘activiteiten’ in het gebiedspaspoort geen sprake is. In zoverre werkt die term verwarrend. Wel wordt in het gebiedspaspoort beschreven wat de ‘Visie’ is op de verschillende functies van de te ontwikkelen locatie. Meer concreet wordt daarbij een tussen buitenblokken van rijtjeswoningen gelegen binnenblok genoemd, dat wordt omschreven als een open en groen binnenhof dat autovrij en voor het publiek toegankelijk is en overwegend groen wordt ingericht voor ontmoeten en spelen.
8.5. Een vergelijkbare systematiek is gehanteerd voor bouwactiviteiten. Artikel 12.7 geeft de regels voor de gronden in het werkingsgebied ‘overige zone-Bouwactiviteiten moderniseringsgebied Mickelersstraat', waaronder ook het [partij]-terrein valt. In artikel 12.7.1 worden de regels voor hoofdgebouwen, zoals maximale bouwhoogte, maximum bebouwd oppervlakte en het maximaal bruto vloeroppervlak gegeven. Artikel 12.7.2 ziet op de bouw van bijbehorende bouwwerken. Artikel 12.7.3 betreft het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde en artikel 12.7.4 geeft regels voor het bouwen van geluidgevoelige objecten.
Artikel 12.11 bepaalt in aanvulling daarop, specifiek voor het [partij]-terrein en onder verwijzing naar het gebiedspaspoort [partij] in het BKP, dat aanvullend op de regels voor bouwactiviteiten van artikel 12.7 en in afwijking van artikel 12.7.1, tevens een omgevingsvergunning kan worden verleend voor (bouw)activiteiten die voldoen aan het gebiedspaspoort in het BKP, of de vastgestelde opvolger daarvan, waarbij steeds de volgende, in artikel 12.11 van de regels opgesomde bouwmaxima gelden:
* maximale bouwhoogte 20 m, of minder indien aangegeven in het gebiedspaspoort;
* maximum bebouwd oppervlak 5.800 m2;
* maximum bruto vloeroppervlak (excl. parkeerkelder) 18.500 m2.
8.6. De in het gebiedspaspoort opgenomen randvoorwaardenkaart betreft een verbeelding van de ontwikkellocatie waarop met inachtneming van de in artikel 12.11 gegeven bouwmaxima invulling is gegeven aan de visie op de inrichting van de ontwikkellocatie [partij] met daarbij vermeld de voor de beoogde nieuwbouw te hanteren hoogtematen. Daarmee vormt dit gebiedspaspoort een beoordelingskader voor de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten op het [partij]-terrein
8.7. De Afdeling is van oordeel dat de planregels, in samenhang met het BKP en het daarvan onderdeel uitmakende gebiedspaspoort voor het [partij]-terrein, voldoende inzichtelijk maken welke inrichting van het [partij]-terrein onder welke voorwaarden mogelijk wordt gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling is de in de planregels gehanteerde gemaximeerde maatvoering, zoals nader uitgewerkt in het BKP en het reeds voor dit terrein vastgestelde gebiedspaspoort, voldoende concreet en objectief begrensd. Anders dan in, bijvoorbeeld, de uitspraak van de Afdeling inzake Retailpark Belvédère van 27 oktober 2021, onder 9.4 (ECLI:NL:RVS:2021:2388), is hier geen sprake van een open norm met een dynamische verwijzing naar een concrete uitwerking in beleidsregels die met het verstrijken van de tijd worden geactualiseerd. In dit geval is sprake van een reeds bestaande in samenspraak tussen buurt, initiatiefnemer en gemeente ontwikkelde visie op de inrichting van de locatie. Daaraan doet niet af dat artikel 18 van de planregels bepaalt dat ook na inwerkingtreding van het plan nog gebiedspaspoorten worden vastgesteld door de raad, mits de omgeving heeft kunnen reageren. Zoals hiervoor uit het citaat onder 4.3 volgt, zijn immers nog niet voor alle ontwikkellocaties in het plangebied gebiedspaspoorten vastgesteld.
Voor bouwplannen die voldoen aan de in het gebiedspaspoort [partij] neergelegde visie is een volgend toetsings- en beoordelingsmoment de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Deze wijze van toetsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen wat volgens het bestemmingsplan direct mogelijk is en wat, gelet op het BKP en de gebiedspaspoorten, binnen de daarin gestelde nadere grenzen en randvoorwaarden in beginsel mogelijk is voor nog geheel te ontwikkelen locaties, acht de Afdeling aanvaardbaar en in lijn met de systematiek van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte waarvoor artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw ook de ruimte biedt. Gelet hierop volgt de Afdeling [appellant sub 1] evenmin in zijn betoog dat het plan voor zijn concrete woonsituatie nabij het [partij]-terrein rechtsonzeker is en geen regels zou stellen ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het behoud van een goede omgevingskwaliteit.
Het betoog slaagt niet.
9. [appellant sub 1] betoogt verder dat de realisatie van woningen op het [partij]-terrein voor hem hinder zal opleveren, waaronder een onevenredige schending van privacy. Hij voert in dit verband aan dat, in tegenstelling tot wat men zich voorstelt bij een fabriek, de bestaande [partij]-inktfabriek niet voor veel inkijk zorgt, mede gelet op de omstandigheid dat de ramen geblindeerd zijn. Het bestemmingsplan zal deze situatie geheel veranderen. Zowel overdag als in de nacht zullen de appartementen zeer levendig zijn. [appellant sub 1] verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2081, waarin de Afdeling tot de conclusie is gekomen dat de gevolgen van het plan voor de privacy van één van de appellanten niet aanvaardbaar waren.
9.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat nog niet duidelijk is hoe precies invulling zal worden gegeven aan het te bouwen complex. Ook staat nog niet vast waar en hoe balkons gerealiseerd zullen worden. Dit zal bij de aanvraag om omgevingsvergunning beoordeeld worden. De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de concrete invulling van het bouwplan bij die omgevingsvergunningaanvraag zal worden getoetst, nadat op grond van artikel 14.2, onder b, van de planregels eerst een locatie-ontwikkelplan is opgesteld. Het aspect van privacy zal in die fase worden beoordeeld. Volgens de raad is het eerst aan de ontwikkelaar om te onderzoeken hoe de privacy van zowel nieuwe bewoners als de huidige bewoners gewaarborgd blijft.
9.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de beoordeling van eventuele aantasting van de privacy eerst bij de omgevingsvergunningaanvraag zal worden getoetst, omdat pas dan duidelijk is hoe de concrete bouwplannen vorm zijn gegeven. In de onder 9 genoemde uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 ging het om de plaatsing van een geheel nieuw appartementengebouw waar voorheen een leegstaand bedrijfsverzamelgebouw stond. Dat betrof geen bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Het doorschuiven van onderzoek naar de privacy-aspecten was daar dan ook niet aan de orde, omdat dat project direct (‘bij recht’) kon worden vergund na vaststelling van dat plan. Daarbij merkt de Afdeling op dat de raad in dit geval voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan wel op voorhand onderzoek heeft gedaan of de mogelijkheden die het plan biedt, uitvoerbaar zijn. De uitkomsten van dit onderzoek zijn verder niet door [appellant sub 1] betwist. De raad heeft zich ten aanzien van het [partij]-terrein verder terecht op het standpunt gesteld dat hier in de bestaande situatie ook al een hoog gebouw met veel ramen aanwezig is, ook aan de zijde van de woning van [appellant sub 1]. Dat die ramen nu bedekt zijn, neemt niet weg dat er, planologisch gezien, nu al zicht op het perceel van [appellant sub 1] mogelijk is. De Afdeling is van oordeel dat niet nu al op voorhand kan worden geoordeeld dat het plan tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [appellant sub 1] zal leiden.
9.3. De andere aspecten van hinder die [appellant sub 1] heeft genoemd (zoals lichthinder en schaduwwerking) zijn verder niet onderbouwd. De Afdeling zal die daarom onbesproken laten.
9.4. Het betoog van [appellant sub 1] slaagt niet.
Beroep [appellant sub 2]
10. [appellant sub 2] betoogt dat het werkingsgebied "moderniseringsgebied Spoorzone" onvoldoende inzicht geeft in de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Meer specifiek vindt hij dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten aanzien van het perceel 4149, dat direct tegen de erfgrens achter zijn woning ligt, moeten worden verduidelijkt. Perceel 4149 valt volgens [appellant sub 2] binnen de kavelgrens van het gebiedspaspoort KNW. Omdat dit perceel volgens de raad blijkens de zienswijzennota geen onderdeel uitmaakt van het gebiedspaspoort KNW is de bouwhoogte onvoldoende duidelijk, zo stelt [appellant sub 2].
10.1. De raad heeft, onder verwijzing naar de zienswijzennota, toegelicht dat in de consolidatiegebieden het consolideren (behouden) van de bestaande situatie het uitgangspunt is. De moderniseringsgebieden zijn gebieden waar vernieuwing en menging van functies centraal staat. Veranderingen zijn mogelijk met het oog op het behoud van de kwaliteit. Wonen, werken en leven moeten naast elkaar bestaan. Perceel 4149 ligt volgens de raad in het moderniseringsgebied Spoorzone, maar maakt geen onderdeel uit van de daarbinnen gelegen ontwikkellocatie KNW waarvoor het gebiedspaspoort KNW is opgesteld. De raad heeft verder toegelicht dat het bestemmingsplan, wat betreft de bouw- en gebruiksactiviteiten van de ontwikkellocatie KNW en van het moderniseringsgebied Spoorzone, duidelijk is. De raad verwijst hierbij naar artikelen 11.8, 11.15, 12.8 en 12.15 van de planregels.
10.2. De Afdeling stelt vast dat perceel 4149 volgens de verbeelding binnen het moderniseringsgebied Spoorzone valt, maar geen onderdeel is van de ontwikkellocatie KNW. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn vastgelegd in artikel 11.8 (Gebruiksactiviteiten moderniseringsgebied Spoorzone) en artikel 12.8 (Bouwactiviteiten moderniseringsgebied Spoorzone). Artikel 11.8 is opgebouwd uit activiteiten die direct (bestaande situatie) zijn toegestaan en activiteiten die met een omgevingsvergunning zijn toegestaan. Gelet hierop en op wat de Afdeling hiervoor over de systematiek van dit plan met verbrede reikwijdte heeft overwogen, volgt de Afdeling [appellant sub 2] niet in zijn betoog dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten aanzien van het perceel 4149 onduidelijk zijn. Het betoog slaagt niet.
11. [appellant sub 2] betoogt verder dat het gebiedspaspoort KNW niet voldoet aan de normen van het BKP en de gebiedsagenda, terwijl hier wel naar wordt verwezen in artikel 12.8.1, onder j, van de planregels. [appellant sub 2] noemt in dit verband de bouwhoogte, de parkeerplaatsen die verdwijnen door de verbouwing aan de KNW en het slopen van het monument aan de Noorderweg 42.
11.1. De raad betoogt terecht dat geen sprake is van strijd tussen het gebiedspaspoort KNW en het BKP en de gebiedsagenda 1221. De bouwhoogte van maximaal 25 m die in het gebiedspaspoort KNW wordt genoemd, is namelijk ook opgenomen in de Gebiedsagenda 1221 en in de Structuurvisie Hilversum 2030. Het betoog slaagt in zoverre niet.
De raad heeft op de zitting toegelicht dat parkeren op eigen terrein moet worden opgelost en dat er geen nieuwe parkeervergunningen worden afgegeven voor de openbare ruimte. De raad heeft zich op grond daarvan op het standpunt mogen stellen dat de parkeerdruk in de gereguleerde parkeergebieden niet zal toenemen. Voor zover als gevolg van de ontwikkeling parkeerplaatsen verdwijnen, zal het college van burgemeester en wethouders de invloed daarvan op de parkeerdruk, gelet op artikel 14.2, onder b, sub 5, van de planregels, toetsen bij de omgevingsvergunningaanvraag. De Afdeling is, gelet op de toelichting van de raad, van oordeel dat niet op voorhand kan worden gezegd dat binnen het plangebied niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2762).
Met betrekking tot de sloop van het monument aan de Noorderweg 42 geldt dat het gestelde in de gebiedsagenda niet zonder meer in de weg staat aan het slopen van het monument. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat voor het slopen van een monument een omgevingsvergunning nodig is, slaagt het betoog ook in zoverre niet.
12. [appellant sub 2] betoogt verder dat op geen enkele manier duidelijk is hoe geborgd wordt dat de wijk beter bestendig wordt tegen de gevolgen van klimaatverandering en hittestress. Volgens [appellant sub 2] zijn hiervoor geen normen opgenomen in het bestemmingsplan, ondanks dat dit is toegezegd.
12.1. De raad heeft toegelicht dat in het bestemmingsplan wel rekening is gehouden met hittestress. De Afdeling is van oordeel dat de raad dit voldoende heeft gemotiveerd en ziet geen reden om aan te nemen dat genoemde maatregelen onvoldoende zullen zijn. De raad heeft hierbij kunnen betrekken dat in het bestemmingsplan normen zijn opgenomen die rekening houden met hittestress. Er zijn bijvoorbeeld omgevingswaarden "groene pleinen" en "speelvoorzieningen" (artikelen 7.1 en 7.2) opgenomen en voorschriften voor vergroening door versterking van groenstructuren en openbaar groen. Daarnaast zijn relevante kaders vastgelegd in het BKP. Er is bijvoorbeeld vastgelegd dat ten minste 60% van de ontwikkellocatie onverhard (en dus "groen" of "blauw") moet worden ingericht. Ook moet per 150 m2 open ruimte 1 boom worden aangeplant. Bomen en groen zorgen met schaduw en een hogere luchtvochtigheid voor een aangenaam microklimaat, wat hittestress kan voorkomen. In het bestemmingsplan zijn hiervoor expliciet regels opgenomen in artikel 12.23. Het betoog van [appellant sub 2] slaagt niet.
13. [appellant sub 2] betoogt dat onvoldoende onderzocht is of hij door de beoogde ontwikkeling meer last zal krijgen van het bestaande spoorgeluid. Hij betoogt in dit verband dat mogelijke geluidsreducerende maatregelen onvoldoende zijn overwogen. Zo zijn geen gesprekken gevoerd met de buurt over eventuele geluidsmaatregelen. Er is ook niet aannemelijk gemaakt dat er overwegende bezwaren zijn tegen het plaatsen van geluidsschermen.
13.1. De raad heeft toegelicht dat in het plangebied geen geluidsschermen geplaatst zullen worden, omdat deze stedenbouwkundig gezien niet wenselijk zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat de aard en intensiteit van het spoorgeluid niet zal wijzigen als gevolg van de beoogde ontwikkeling. De raad heeft in dit verband verder toegelicht dat op dit moment niet duidelijk is hoe groot de reflectiewerking van het spoorgeluid op bestaande gebouwen zal zijn als gevolg van de sloop van oude gebouwen en de bouw van nieuwe gebouwen. Bij de vergunningverlening zal dat nader onderzocht worden. De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd op voorhand geen reden om aan te nemen dat het bestemmingsplan om deze reden niet uitvoerbaar is. Realisatie van wat er met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt leidt niet noodzakelijkerwijs tot een situatie die voor [appellant sub 2] zonder meer onaanvaardbaar moet worden geacht. Bij een concrete invulling van de ontwikkelmogelijkheden kan een nadere toets plaatsvinden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Het betoog van [appellant sub 2] slaagt niet.
14. [appellant sub 2] betoogt tot slot dat de ontwikkeling van 1.800 woningen veel extra geluidsoverlast met zich mee brengt door de bouwwerkzaamheden in de komende 20 jaar en door de toename van de verkeersintensiteit. Volgens [appellant sub 2] is (nog) niet duidelijk of er doeltreffende bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen. Hij stelt dat het aannemelijk is dat een verlaging van de maximumsnelheid op sommige plekken een doeltreffende en efficiënte geluidreducerende maatregel kan zijn. Verder moet per ontwikkellocatie een hogere waardenbesluit worden genomen, zodra de locatie-ontwikkelplannen zijn uitgewerkt en duidelijk is welke bron- en overdrachtsmaatregelen wel of niet kunnen worden getroffen voor die specifieke locaties.
14.1. De raad heeft toegelicht dat er volgens het rapport van 7 juli 2022 "Verkeerskundige effecten Chw-bestemmingsplan 1221 te Hilversum" van RoyalHaskoning, sprake is van een verkeerstoename die leidt tot een geluidtoename van maximaal 1,5 dB. In verhouding tot de huidige geluidsintensiteiten zal een dergelijke toename volgens de raad voor de meeste mensen niet waarneembaar zijn. De realisatie van de woningen gebeurt verspreid over een periode van ongeveer 20 jaar, de effecten treden niet in één keer op en deze leiden niet tot onevenredige hinder. Volgens de raad is het juist dat er voor verschillende gebieden hogere maximale waarden zijn vastgesteld. Via de planregeling voor de nieuwbouw van een geluidgevoelige functie kan alleen een omgevingsvergunning worden verleend als met een specifiek akoestisch onderzoek op dat moment wordt aangetoond dat aan de vastgestelde maximaal toegestane geluidswaarde wordt voldaan. Op dat moment wordt gekeken naar het gewenste binnenniveau van het geluid. De raad heeft in dit verband naar voren gebracht dat een gebiedspaspoort richting geeft aan een mogelijke ontwikkeling. Het kan echter voorkomen dan een bouwplan een andere bouwhoogte (lager) of -diepte kent dan is aangegeven in het gebiedspaspoort. Dit heeft mogelijk consequenties voor de geluidsbelasting op de bestaande bebouwing in de omgeving. Daarom vinden er nieuwe akoestische berekeningen plaats bij toetsing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
14.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad met deze toelichting deugdelijk heeft gemotiveerd dat niet op voorhand kan worden gezegd dat de beoogde ontwikkeling vanwege de te verwachten verkeersgeluidstoename niet uitvoerbaar is. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het daarbij gaat om een beperkte toename met maximaal 1,5 dB, terwijl de raad voorts heeft aangegeven dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als met een specifiek akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat op dat moment aan de maximaal vastgestelde geluidswaarde(n) wordt voldaan. Dan zal ook duidelijk zijn welke bron- en overdrachtsmaatregelen per locatie nodig zijn en of deze daadwerkelijk kunnen worden getroffen.
Het betoog van [appellant sub 2] slaagt niet.
Beroep [appellant sub 3] en anderen
15. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het bestemmingsplan als gevolg van de sterke gerichtheid op woningbouw en daardoor bovenmatige verdichting, negatieve effecten zal hebben op veiligheid, gezondheid, leefbaarheid en bereikbaarheid in het plangebied. Zij voeren aan dat de raad onvoldoende gehoor geeft aan de wensen uit de brede participatie. Verder voeren zij aan dat de 1.800 woningen een bovenmatige toevoeging aan en verdichting van het plangebied zijn en dat dit een verslechtering geeft van de omgevingswaarde openbare groene ruimte, en van het al kritische niveau van gezondheid en leefbaarheid in hun woonomgeving en van de klimaatbestendigheid. Door de toenemende bouwhoogtes raken de menselijke maat, passendheid en aansluiting bij de omgeving op de achtergrond. De beoogde ontwikkelingen leiden volgens [appellant sub 3] en anderen tot achteruitgang als het gaat om het aantal m² openbaar groen per bewoner. Ook door de bouwhoogtes leidt het bestemmingsplan volgens [appellant sub 3] en anderen tot verslechtering. Waar de huidige situatie wordt gekenmerkt door 3 tot 4 bouwlagen, gaat het bestemmingsplan uit van
4 tot 6 bouwlagen met een afwijkingsmogelijkheid tot 11 bouwlagen.
15.1. De raad heeft toegelicht, onder verwijzing naar de gebiedsagenda en het BKP, dat de behoefte aan woningen in Hilversum hoog is. Het bieden van een oplossing hiervan binnen het plangebied gaat gepaard met randvoorwaarden en normen ten aanzien van die aspecten die bijdragen aan de leefbaarheid en gezondheid in het plangebied. De raad stelt in dit verband dat met het bestemmingsplan een tweetal oude bedrijventerreinen wordt getransformeerd tot woon- en werklocaties. De huidige verouderde bedrijventerreinen zijn sterk versteend, kennen een hoog percentage bebouwing bestaande uit diverse eenvoudige bedrijfshallen, en hebben praktisch geen (openbaar) groen. De ontwikkeling van de verouderde bedrijventerreinen zal volgens de raad juist bijdragen aan het realiseren van meer groen, gezondheid, leefbaarheid en veiligheid op deze locaties. De raad heeft verder toegelicht dat in het BKP voorwaarden zijn opgenomen ten aanzien van groen, klimaatadaptatie en openbare ruimte. Naast de milieuaspecten wordt daarin ook aandacht besteed aan het aspect gezondheid. Hiervoor zijn de omgevingswaarden "groene pleinen" en "speelvoorzieningen" opgenomen. De raad heeft daarnaast toegelicht dat voor deze ontwikkellocaties (en eventuele nieuwe ontwikkellocaties) kaders zijn vastgesteld. Er is bijvoorbeeld vastgelegd dat 60% van de ontwikkellocaties ten minste onverhard (en dus "groen" of "blauw") moet worden ingericht. Daarnaast moet per 150 m² open ruimte één boom worden aangeplant. De raad is dan ook van mening dat de omgevingswaarden een positieve bijdrage zullen leveren aan de effecten in de openbare groene ruimte. Hier komt volgens de raad nog bij dat voor verschillende activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. In artikel 14 van de planregels worden regels gesteld waaraan een omgevingsvergunningaanvraag moet voldoen. De aanvrager moet bijvoorbeeld een onderbouwing aanleveren waarin wordt aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De raad heeft verder gemotiveerd toegelicht dat de gebiedsagenda uitging van ongeveer 1.000 nieuw te realiseren woningen tot 2030. Het BKP heeft inzichtelijk gemaakt dat er tot 2030 ongeveer 1.150 nieuwe woningen op de ontwikkellocaties gerealiseerd kunnen worden. Deze documenten vormen de basis voor het bestemmingsplan. Om het postcodegebied 1221 na 2030 niet "op slot" te zetten en in lijn met de gedachte van uitnodigingsplanologie, zijn in het bestemmingsplan daarom maximaal 1.550 nieuwe woningen tot 2040 mogelijk gemaakt ten opzichte van het huidige woningaantal. Het aantal van 400 (1.550 - 1.150) nieuwe woningen betreft een maximaal programma en hoeft niet volledig te worden benut. Voor het gebied "Bruisend Hart", dat buiten het plangebied is gelaten, geldt dat daarvoor een apart proces loopt en de woningaantallen die daarbij horen niet bij de aantallen in het kader van dit plan zijn opgeteld. Wel is bij alle onderzoeken en berekeningen rekening gehouden met de ontwikkeling "Bruisend Hart". De raad geeft aan dat hij, anders dan [appellant sub 3] en anderen kennelijk menen, geen zogenoemde salamitactiek toepast. In het bestemmingsplan en de daarbij behorende onderzoeken zijn juist de verschillende ontwikkellocaties met gebiedspaspoorten opgenomen en er is niet voor gekozen om de verschillende ontwikkellocaties zelfstandige bestemmingsplanprocedures te laten doorlopen.
15.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad daarmee het betoog van [appellant sub 3] en anderen afdoende heeft weersproken en zich hiermee deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de beoogde ontwikkelingen in het plangebied, in het bijzonder het aantal te realiseren woningen, niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 3] en anderen. In dit verband is van belang dat het percentage aan verstening op zichzelf niet toeneemt, omdat er kleinere woningen komen, er woningen komen op plaatsen waar nu reeds bebouwing in de vorm van oude bedrijfsgebouwen staat en er voorts extra groenvoorzieningen worden gerealiseerd die moeten voldoen aan de in het BKP opgenomen voorwaarden. [appellant sub 3] en anderen hebben in dit verband wel gesteld, maar niet concreet onderbouwd, dat de balans tussen groen en steen op onaanvaardbare wijze verslechtert ten opzichte van de huidige situatie. De Afdeling is verder van oordeel dat de raad heeft mogen beslissen het gebied "Bruisend Hart" buiten het gebied van dit bestemmingsplan te laten. De vrees van [appellant sub 3] en anderen dat een separaat bestemmingsplan voor "Bruisend Hart" op termijn tot onaanvaardbare effecten zal leiden binnen het plangebied dat nu ter toetsing voorligt, is ongegrond. De raad heeft toegelicht dat de ontwikkelingen van "Bruisend Hart" juist bij alle berekeningen en onderzoeken voor het voorliggende plan zijn betrokken. [appellant sub 3] en anderen hebben dit niet weersproken. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen slaagt niet.
16. [appellant sub 3] en anderen betogen verder dat de conclusie van de raad dat de beoogde ontwikkelingen niet leiden tot belangrijke nadelige gevolgen en dat daarom geen milieueffectrapport (MER) nodig is, niet klopt. Volgens [appellant sub 3] en anderen zijn de effecten op woon- en leefmilieu, gezondheid en veiligheid beduidend groter dan in de Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling (hierna: de aanmeldingsnotitie) is aangenomen. [appellant sub 3] en anderen stellen in dit verband verder dat de raad te weinig betekenis toekent aan de inzichten en adviezen van deskundigen. Zo concludeert Sweco dat bij vaststelling van de hogere waarden de leefomgevingskwaliteit onvoldoende is. De Hilversumse Commissie voor Welstand en Monumenten had haar zorgen geuit over de implicaties van een dichtheid van 110 tot 115 woningen per hectare.
16.1. De raad heeft, onder verwijzing naar de zienswijzennota, toegelicht dat op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw een deel van de onderzoeken vooruitgeschoven kan worden naar de omgevingsvergunningverlening. De raad heeft verder naar voren gebracht dat eerst beoordeeld is of sprake zal zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In de aanmeldingsnotitie, waarbij volgens de raad dezelfde diepgang als bij de formele m.e.r.-beoordeling is gehanteerd, is er voor gekozen om de aspecten met de grootste invloed op de fysieke leefomgeving in aparte paragrafen te behandelen, zodat hieraan voldoende aandacht zou worden besteed bij het maken van een goede afweging of een MER noodzakelijk is. Uit de aanmeldingsnotitie blijkt dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER. Zoals in de zienswijzennota is opgemerkt heeft het college van burgemeester en wethouders op 15 februari 2022 dan ook besloten dat geen MER behoeft te worden opgesteld. In het bestemmingsplan zijn vervolgens alle aspecten meegenomen en is onderbouwd en geborgd dat sprake is van een gezonde en fysieke leefomgeving. Volgens de raad is in het bestemmingsplan daarnaast aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. Met behulp van een gebiedsanalyse is in beeld gebracht welke aandachtspunten er zijn in het postcodegebied 1221. Voor die aspecten waarvoor in eerste instantie geen aandachtspunten gelden, is bepaald dat initiatiefnemers bij een aanvraag om omgevingsvergunning een nader onderzoek dienen aan te leveren. Die onderzoeksplicht is ook als regel (artikel 14.1 en 14.2) in het bestemmingsplan opgenomen. Op deze manier is en blijft een gezonde en fysieke leefomgeving geborgd, aldus de raad.
16.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.), dat van toepassing was ten tijde van het opstellen van het plan. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan betreft in dit geval een besluit als bedoeld in kolom 4 van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., omdat het plan de realisatie van de woningen bij recht mogelijk maakt. Vaststaat dat de daarin genoemde drempelwaarden niet worden overschreden.
16.3. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 15 februari 2022 op basis van de hiervoor genoemde aanmeldingsnotitie, die nadien is geactualiseerd, een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat de voorziene ontwikkeling belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, zodat geen MER behoeft te worden opgesteld. Uit de aanmeldingsnotitie komt naar voren dat de effecten op de verschillende (milieu)aspecten beperkt en hoofdzakelijk lokaal van aard zijn. Effecten op eventueel aanwezige beschermde diersoorten kunnen met mitigerende maatregelen voldoende worden beperkt, om belangrijke nadelige gevolgen te voorkomen. Verder is de toename van geluidhinder beperkt. [appellant sub 3] en anderen hebben niet onderbouwd en niet geconcretiseerd waarom deze conclusies in de aanmeldingsnotitie onjuist zouden zijn. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen slaagt niet.
17. [appellant sub 3] en anderen betogen verder dat de voorziene ontwikkeling van de locatie Venetapark, wat betreft de te verwachten geluidsoverlast niet goed is doordacht. Zij betogen dat de consequenties voor de geluidsbelasting op de bestaande flats achter het Venetapark in het akoestisch onderzoek onvoldoende zijn onderzocht. De werkelijke geluidsbelasting op de flats ligt beduidend hoger dan wat in het akoestisch onderzoek staat. De grenswaarde binnenniveau (33 dB) zal mogelijk worden overschreden. Er zijn geen maatregelen bij de flats getroffen om de geluidsbelasting daar zo laag mogelijk te houden.
17.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de geluidsbelasting op bestaande woningen, waaronder de flats waar [appellant sub 3] en anderen aandacht voor vragen, als gevolg van de ontwikkeling "Venetapark" niet onaanvaardbaar is. De raad heeft bij zijn besluit kunnen betrekken dat het akoestisch onderzoek primair gericht is op de geluidsbelasting die zal optreden bij de nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied. Bij de beoordeling van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, behoeft ook vanuit de Wet geluidhinder bezien geen rekening te worden gehouden met eventuele geluidsgevolgen op reeds bestaande woningen die los staan van die ontwikkelingen. Het onderzoek in dat kader is gericht op de geluidsbelasting die de bewoners van de nieuw te bouwen woningen zullen ondervinden. Dat laat onverlet dat de ontwikkelingen binnen het plangebied niet mogen leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting op de omgeving, omdat dit niet strekt tot het bereiken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Zoals de raad terecht aangeeft, gaat het akoestisch onderzoek ook in op de geluidsbelasting voor de bestaande woningen. In de plantoelichting (paragrafen 6.1.2, 6.4.3 en 6.4.6) wordt vervolgens gemotiveerd uiteengezet dat de optredende geluidsbelasting op verschillende locaties hoog is, maar wel aanvaardbaar wordt geacht in een levendige wijk. Het valt volgens de raad niet te verwachten dat de geluidsbelasting voor bestaande woningen zodanig verandert dat deze tot hogere geluidniveaus zal leiden dan momenteel in het gebied al voorkomen. Specifiek voor de locatie Venetapark zal de geluidsbelasting als gevolg van het spoor niet noemenswaardig wijzigen als wordt uitgegaan van het gebiedspaspoort in vergelijking tot de contourenkaarten die nu als bijlage 4 van het akoestisch onderzoek zijn opgenomen. Bij de vergunningverlening voor nieuwe ontwikkelingen wordt niet alleen getoetst aan de vastgestelde hogere geluidswaarden, maar wordt ook beoordeeld of sprake is van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving (artikelen 14.1 en 14.2), waarbij ook het aspect geluid kan worden betrokken. In dat verband merkt de Afdeling nog op dat de beroepen tegen het besluit hogere geluidswaarden bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2024:2159, ongegrond zijn verklaard. Daarmee is, zoals de raad terecht stelt, geborgd dat per ontwikkeling nog een nadere afweging door het college wordt gemaakt omtrent de geluidseffecten, niet alleen voor de nieuwe woningen maar ook voor de omgeving. Een omgevingsvergunning zal dan ook geweigerd moeten worden als vergunningverlening naar het oordeel van het college niet strekt tot een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Op dat moment kan dan ook worden stilgestaan bij de gevelbelasting en de binnenwaarde van de omliggende (geluidsgevoelige) bestemmingen. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen slaagt niet.
18. [appellant sub 3] en anderen betogen verder dat de toename van veiligheidsrisico’s als gevolg van het nabij gelegen spoor voor de reeds bestaande achterliggende flats onvoldoende is onderkend. Deze flats worden nu nog afgeschermd door de bestaande bedrijfsbebouwing.
18.1. De raad heeft toegelicht dat een extern veiligheidsonderzoek is uitgevoerd. Het deelrapport "Externe Veiligheid" van 18 juli 2022 van Sweco is primair gericht op nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Uit dat rapport blijkt ook dat geen sprake is van een toename in het plaatsgebonden risico of het groepsrisico van bestaande (beperkte) objecten (woningen), omdat het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor niet verandert door het plan. Wat het risico voor de bewoners van de achterliggende flats betreft, geldt dat deze gesitueerd zijn binnen het invloedgebied van het spoor. Dit betekent dat er veiligheidsrisico’s zijn in geval van een ongeval met brandbare gassen (explosie/zogenoemde BLEVE, fakkelbrand en wolkbrand) en met (zeer) giftige gassen (giftige wolk).
In het onderzoek zijn de mogelijkheden tot bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid en maatregelen beschreven, die de kans op ongevallen met ernstige gevolgen zo klein mogelijk houden. Deze mogelijkheden zijn ook van toepassing op de bestaande flats. De gevolgen van een incident kunnen aanzienlijk worden beperkt door de wijze van invulling, uitwerking en organisatie van een specifieke ontwikkeling. De exacte uitwerking was bij de vaststelling van het bestemmingsplan echter nog onbekend. In de planregels is daarom vastgelegd dat bij nieuwe ontwikkelingen, waaronder die bij Venetapark, wordt beoordeeld of sprake is van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving (artikelen 14.1 en 14.2). Ook het aspect externe veiligheid kan daar deel van uitmaken. Daarmee is volgens de raad geborgd dat per ontwikkeling nog een nadere afweging door het college wordt gemaakt omtrent de externe veiligheidseffecten, niet alleen voor de nieuwe woningen maar ook voor de omgeving. Een omgevingsvergunning zal dan ook geweigerd moeten worden als naar het oordeel van het college geen sprake is van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, zo stelt de raad.
18.2. Anders dan de raad stelt, is de omstandigheid dat het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor niet verandert door het plan, niet voldoende voor de conclusie dat het groepsrisico om die reden ook niet toeneemt. Deze vraag hangt namelijk ook samen met de vraag of het aantal mensen dat in het invloedsgebied woont wel of niet toeneemt. Uit het externe veiligheidsonderzoek blijkt dat het hoogste groepsrisico per kilometer met 37,5% toeneemt bij de realisatie van het plan en dat het risico boven de oriëntatiewaarde ligt. Daarom moet het groepsrisico volledig verantwoord worden. In hetzelfde onderzoek (hoofdstuk 5) is die verantwoording opgenomen en zijn ook mogelijke maatregelen opgesomd. In de plantoelichting wordt naar dit onderzoek verwezen. De Afdeling is, gelet op wat in het onderzoek staat en gelet op de toelichting van de raad, van oordeel dat niet op voorhand kan worden gezegd dat gestelde veiligheidsrisico’s onaanvaardbaar zijn. Of en welke (aanvullende) maatregelen er nog moeten komen, kan worden getoetst bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen slaagt niet.
19. [appellant sub 3] en anderen betogen tot slot dat het bestemmingsplan afbreuk doet aan het groen en de verkeersveiligheid. In dit verband is van belang dat het gebiedspaspoort Venetapark de ligging, het type en de ingang van de parkeergarage concreet vastlegt. Daarmee zijn dan ook de autobewegingen van en naar de parkeergarage bepaald.
19.1. De raad heeft toegelicht dat het gebiedspaspoort, anders dan [appellant sub 3] en anderen kennelijk menen, geen bouwplan of een omgevingsvergunning is. Gelet op wat de Afdeling hiervoor onder 4.2 en volgende heeft uiteengezet over de functie van een gebiedspaspoort, is deze stelling van de raad juist. De raad betoogt in dit verband terecht dat in de legenda en verbeelding in het BKP (paragraaf 4.3 Venetapark) duidelijk is aangegeven dat het een zoekgebied voor de parkeergarage en de entree van de parkeergarage betreft. De exacte uitwerking, en daarmee ook de exacte situering van die entree vindt, zoals de raad op de zitting ook heeft toegelicht, op een ander moment plaats. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet een onderbouwing worden aangeleverd waarin wordt aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Kan een veilige en gezonde fysieke leefomgeving op voorhand niet worden gewaarborgd, dan moet de aanvrager nader onderzoek doen. Dit betekent op grond van artikel 14.2, onder b, sub 5, van de planregels ook een onderzoek naar mobiliteit (verkeer), waarbij moet worden aangetoond dat de verkeersveiligheid in de wijk niet in geding komt. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen slaagt niet.
Conclusie
20. De beroepen zijn ongegrond.
21. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024
594