Uitspraak 200101842/2


Volledige tekst

200101842/2.
Datum uitspraak: 18 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Natuur en Milieu Aalten", gevestigd te Aalten, en anderen,

en

burgemeester en wethouders van Aalten,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2001 hebben verweerders ingevolge de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een veehouderij, inclusief windmolen, gelegen aan de [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 8 maart 2001 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 april 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 28 juni 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door A.H.M. Krabbenborg en P.H.T. Ikink, beiden ambtenaar van de gemeente, en drs. T.J. Udo, wethouder van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten hebben ter zitting de beroepsgronden met betrekking tot de windmolen uit paragraaf 5 van het beroepschrift ingetrokken.

2.2. Bij het bestreden besluit hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor een windmolen en het houden van 179 melk- en kalfkoeien, 140 stuks vrouwelijk jongvee, 1 paard, 15 pauwen, 10 damherten, 2289 vleesvarkens (Groen Label BB 93.11.011/A 95.04.24; hokoppervlak maximaal 0,8 m2), 4711 vleesvarkens (Groen Label BB 93.11.011/A 95.04.24; hokoppervlak groter dan 0,8 m2) en 4500 vleesvarkens (Groen Label BB 93.11.011/A 95.04.24 met luchtwassysteem en hokoppervlak groter dan 0,8 m2).

Op 30 mei 1995 is krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor het houden van 135 melk- en kalfkoeien, 19 stuks jongvee, 16 zoogkoeien, 2 paarden, 15 pauwen, 10 damherten, 2289 vleesvarkens (Groen Label BB 93.11.011/A 95.04.24; hokoppervlak maximaal 0,8 m2), 4711 vleesvarkens (Groen Label BB 93.11.011/A 95.04.24; hokoppervlak groter dan 0,8 m2) en 4500 vleesvarkens (Groen Label BB 93.11.011/A 95.04.24 met luchtwassysteem en hokoppervlak groter dan 0,8 m2).

Op 15 juni 1999 en 25 februari 2000 zijn er respectievelijk uitbreidingsvergunningen verleend voor een windmolen en een brijvoermachine.

2.3. Appellanten betogen dat ten onrechte geen milieu-effectrapportage heeft plaatsgevonden.

2.4. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen, die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Daarbij worden een of meer besluiten van bestuursorganen ter zake van die activiteiten aangewezen, bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt.

Ingevolge artikel 7.27, eerste lid, van de Wet milieubeheer neemt het bevoegd gezag een besluit bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt, niet dan nadat toepassing is gegeven aan de artikelen 7.12 tot en met 7.26.

Ingevolge artikel 7.28, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer laat het bevoegd gezag een aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 7.27 buiten behandeling indien bij het indienen van de aanvraag geen milieu-effectrapport is overgelegd.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna te noemen: het Besluit) worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel C van de bijlage is omschreven.

In onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit is in categorie 14 - voorzover hier van belang - als activiteit onder meer aangewezen de oprichting van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van varkens in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met meer dan 3.000 plaatsen voor mestvarkens.

Ingevolge onderdeel A onder 2 van de bijlage behorende bij het Besluit wordt daarin onder oprichting van een inrichting mede verstaan: een uitbreiding van een inrichting door de oprichting van een nieuwe installatie.

2.5. De bij het bestreden besluit verleende vergunning ziet mede op het houden van mestvarkens in stal U. Voor deze stal is bij besluit van 30 mei 1995 vergunning verleend (hierna te noemen: de onderliggende vergunning), welke op 5 maart 1998 onherroepelijk is geworden. Bij de aanvraag om de onderliggende vergunning is geen milieu-effectrapport overgelegd. Voorts was stal U op de datum van het bestreden besluit niet opgericht.

In de nieuw te bouwen stal U zullen blijkens de aanvraag om vergunning 4.500 mestvarkens worden gehuisvest. De Afdeling is van oordeel dat aldus de inrichting wordt veranderd door de oprichting van een nieuwe installatie, welke moet worden aangemerkt als een oprichting in de zin van onderdeel A onder 2 van de bijlage behorende bij het Besluit. Nu het aantal mestvarkens blijkens de aanvraag in de nieuw te bouwen stal U de drempelwaarde zoals opgenomen in categorie 14 van onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit overschrijdt had op grond van artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Besluit bij de aanvraag een milieu-effectrapport moeten worden overgelegd. Dat de onderliggende vergunning op de datum van het bestreden besluit nog niet was vervallen leidt niet tot een ander oordeel nu van deze vergunning geen gebruik is gemaakt wat betreft het houden van varkens in stal U en bij de voorbereiding van de onderliggende vergunning geen milieu-effectrapportage is gemaakt.

Verweerders hebben derhalve door ondanks het ontbreken van een milieu-effectrapport bij de aanvraag om vergunning een beslissing op die aanvraag te nemen, gehandeld in strijd met artikel 7.28, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zijn geheel te worden vernietigd. De Afdeling laat de overige beroepsgronden buiten bespreking.

2.7. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Aalten van 2 maart 2001;

III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Aalten in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 775,79, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Aalten te worden betaald aan appellanten;

IV. gelast dat de gemeente Aalten aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. M. Oosting, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002

312.