Uitspraak 202200463/3/A3 en 202204543/2/A3


Volledige tekst

202200463/3/A3 en 202204543/2/A3.
Datum beslissing: 22 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij brief, ingekomen op 30 april 2024, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van de staatsraden mr. J.M. Willems, voorzitter, mr. C.M. Wissels en mr. J. Schipper-Spanninga, leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nrs. 202200463/1/A3 en 202204543/1/A3.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust. De staatsraden hebben een schriftelijke reactie ingediend.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op een zitting behandeld op 15 mei 2024. [verzoeker] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek tot wraking ten eerste ten grondslag gelegd dat de staatsraden vooringenomen zijn, omdat deze drie staatsraden beide zaken die hij heeft lopen bij de Afdeling, geregistreerd onder de zaak nrs. 202200463/1/A3 en 202204543/1/A3, zullen behandelen. Zijn zaken zijn namelijk na elkaar gepland op de zitting van 1 mei 2024.

Daarnaast voert [verzoeker] ten tweede aan dat de staatsraden vooringenomen zijn, omdat ze zijn uitstelverzoek hebben afgewezen. In dit kader wijst [verzoeker] erop dat er met twee maten wordt gemeten, omdat hij ten onrechte van de staatsraden een korte termijn heeft gekregen om te reageren op het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: het college) laat ingediende verweerschrift. Volgens hem heeft het college een jaar de tijd gehad om een verweerschrift in te dienen en doet het college dit ten onrechte pas op het laatste moment. Ook vraagt hij zich af vanaf wanneer de staatsraden betrokken zijn bij de behandeling van zijn zaken. Het college heeft er namelijk meer dan een jaar over gedaan om, naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, een nieuw besluit te nemen. Dat het college daar meer dan een jaar over heeft mogen doen, duidt volgens hem eveneens op vooringenomenheid van de staatsraden.

3.       De staatsraden hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat het beter was geweest als er in de brief waarin het uitstelverzoek is afgewezen zou zijn toegelicht dat op de zitting ruimte zou worden geboden om het verzoek en de reden daarvoor te bespreken. De afweging is gemaakt om de zitting in afwachting daarvan te laten doorgaan, mede gelet op een efficiënt gebruik van de schaarse zittingscapaciteit van de Afdeling. Het verzoek van [verzoeker] om voldoende in de gelegenheid te worden gesteld voor het kunnen geven van een inhoudelijke reactie op het verweerschrift zou dan op de zitting besproken kunnen worden, waarna de Afdeling daarover - partijen gehoord - een passende beslissing zou kunnen nemen. Doordat de staatsraden al voor de zitting zijn gewraakt, is het daarvan nog niet gekomen. De afwijzing van het uitstelverzoek is een aan de voorzitter toekomende procesbeslissing, die geen grond voor wraking oplevert. De beslissing is in dit geval ook niet onbegrijpelijk en geen aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid, aldus de staatsraden.

4.       De Afdeling stelt vast dat de behandeling van de zaak nrs. 202200463/1/A3 en 202204543/1/A3 stond gepland op 1 mei 2024. Het  college heeft op 19 april 2024 een verweerschrift overgelegd. De Afdeling heeft dit verweerschrift op 23 april 2024 doorgestuurd naar [verzoeker]. [verzoeker] heeft bij brief van 24 april 2024 verzocht om de zitting uit te stellen, omdat hij tijd nodig had om het verweerschrift te bestuderen en advies hierover in te winnen. Bij brief van 25 april 2024 heeft de Afdeling zijn verzoek tot uitstel afgewezen.

5.       Beslissingen over het plannen van zaken op zitting en een beslissing over het wel of niet uitstellen van de behandeling ter zitting zijn processuele beslissingen. De vraag of dit soort beslissingen juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld om als een rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. Dit soort processuele beslissingen kunnen alleen leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als die procesbeslissing, eventueel in combinatie met andere omstandigheden, een zeer duidelijke aanwijzing oplevert dat sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die die procesbeslissing heeft genomen.

6.       Wat betreft de behandeling van de twee zaken op de zitting, merkt de Afdeling het volgende op. De Afdeling stelt vast dat de behandeling van zaaknr. 202200463/1/A3 was gepland om 10.00 uur en de behandeling van zaaknr. 202204543/1/A3 was gepland om 11.00 uur. Allebei de zaken zouden door dezelfde staatsraden worden behandeld. De omstandigheid dat deze twee zaken op dezelfde zitting na elkaar door dezelfde staatsraden worden behandeld, leidt volgens de Afdeling nog niet tot het oordeel dat daardoor sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan. Hier zijn in dit geval geen concrete aanknopingspunten voor.

7.       Verder overweegt de Afdeling dat de afwijzing van het verzoek om uitstel naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende is om partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraden aan te nemen. Niet is gebleken dat met die beslissing op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak en de te maken beoordeling van het geschil door de staatsraden. De Afdeling is van oordeel dat uit de brief van de Afdeling van 25 april 2024 niet blijkt dat [verzoeker] geen gelegenheid meer zou krijgen om nader te reageren op het verweerschrift. Uit de reactie van de staatsraden blijkt ook dat zij voornemens waren om hoor en wederhoor op de zitting toe te passen en op basis daarvan wilden bespreken wat een passende wijze zou zijn om [verzoeker] alsnog voldoende gelegenheid te bieden om nader inhoudelijk te reageren op het verweerschrift.

8.       Voor zover [verzoeker] in dit kader wijst op de omstandigheid dat het college er een jaar over heeft gedaan om een nieuw besluit te nemen en vervolgens een jaar de tijd heeft genomen om een verweerschrift in te dienen en dit pas op het laatste moment heeft gedaan, overweegt de Afdeling nog het volgende.

Het nemen van een nieuw besluit is een wettelijke verplichting van het college zelf na de vernietiging van een eerder besluit door de rechtbank. De staatsraden spelen daarbij geen rol. Dat het lang heeft geduurd voordat er een nieuw besluit is genomen is dus geen duidelijke aanwijzing dat sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid.

Het college is door de Afdeling in de gelegenheid gesteld in een verweerschrift te reageren op de (hoger) beroepsgronden. Wanneer het college dat achterwege laat, kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen. Dat is in artikel 8:31 van de Awb geregeld. Het indienen van een verweerschrift is echter niet te vergelijken met de verplichting voor een procespartij om binnen een door de wet bepaalde termijn een beroepschrift in te dienen. Dat beroepschrift bepaalt namelijk tezamen met het besluit de omvang van het geding en heeft in die zin een heel andere betekenis in de procedure dan een verweerschrift. Daarom zijn de gevolgen die aan het niet tijdig indienen van een verweerschrift worden verbonden ook anders. Dat het verweerschrift in deze zaak op een laat moment is ingediend, is onwenselijk en heeft [verzoeker] in dit geval niet veel tijd gegeven om nog voor de geplande zitting van 1 mei 2024 daarop te reageren, maar dat betekent nog niet dat de beslissing om het uitstelverzoek af te wijzen voldoende is om partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraden aan te nemen. Zoals de staatsraden in hun schriftelijke reactie hebben aangegeven, zou op de zitting worden besproken op welke wijze [verzoeker] op het verweerschrift zou kunnen reageren en hoe nader invulling aan het hoor- en wederhoor zou kunnen worden gegeven. De procesbeslissing om de zitting niet uit te stellen geeft daarom geen duidelijke aanwijzing voor partijdigheid of vooringenomenheid bij de staatsraden. Hoewel het wellicht wenselijker was geweest daarover al een opmerking in de afwijzingsbeslissing op te nemen, zoals de staatsraden zelf ook onderkennen, maakt het ontbreken daarvan niet alsnog dat daarmee de een duidelijke aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraden bestaat.

9.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om wraking te worden afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en dr. G.O. van Veldhuizen en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024

867