Uitspraak 202204564/2/A2 en 202307269/2/A2


Volledige tekst

202204564/2/A2 en 202307269/2/A2.
Datum beslissing: 22 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te [woonplaats] (hierna samen: [verzoeker]),
verzoekers,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Procesverloop

Bij e-mailbericht, ingekomen op 15 april 2024, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. W. den Ouden en mr. J.M. Willems (hierna: de staatsraden) als voorzitter en lid van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaken nrs. 202204564/1/A2 en 202307269/1/A2.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De staatsraden hebben gezamenlijk een schriftelijke reactie gegeven, die aan [verzoeker] is toegezonden.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op een zitting behandeld op 15 mei 2024, waar [verzoeker A] is verschenen.

Overwegingen

1.       Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.       [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat als gevolg van de gang van zaken op de zitting van 11 april 2024 de staatsraden bij hem de indruk hebben gewekt partijdig en vooringenomen te zijn. Hij voert aan dat de staatsraden aan het begin van de zitting hebben medegedeeld dat zij het dossier hebben gelezen, maar dat hem vervolgens diverse kritische vragen zijn gesteld, terwijl de antwoorden hen na lezing van het dossier bekend hadden kunnen zijn. Ook zijn aspecten van de zaak niet besproken, die wel in de stukken naar voren zijn gebracht, zoals een verzoek om aanhouding van de zaak. Verder zijn de staatsraden op de zitting onvoldoende kritisch geweest over het ontbreken van rapporten in de door de bestuursorganen overgelegde dossiers. Daarnaast hebben de staatsraden een verweer geactiveerd door aan de gemachtigde van de bestuursorganen te vragen of zij kennis heeft kunnen nemen van de tijdig door [verzoeker] ingediende nadere stukken. Ook voert hij aan dat de staatsraden op de zitting afgegaan zijn op de opmerkingen van een niet aangekondigde juridisch adviseur van de bestuursorganen over de inhoud van bouwkundige rapporten, terwijl die adviseur ter zake hiervan niet deskundig is en de gemaakte opmerkingen ook onjuist waren. Door het verloop van de zitting beklijft bij [verzoeker] het gevoel dat de behandeling eenzijdig en niet objectief was en dat hij is tegengewerkt.

3.       De staatsraden hebben in hun schriftelijke reactie uiteengezet dat de rechterlijke onpartijdigheid niet in het geding is. Deze uiteenzetting zal hierna bij de bespreking van het verzoek worden betrokken.

4.       Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.

5.       Weliswaar heeft [verzoeker] het verloop van de zitting en de wijze waarop vragen zijn gesteld door de staatsraden ervaren als vooringenomen, maar dit subjectieve gevoel rechtvaardigt in dit geval niet het oordeel dat zijn vrees voor vooringenomenheid van de staatsraden ook objectief gerechtvaardigd is. De Afdeling komt tot deze conclusie op basis van de volgende overwegingen over de aangevoerde gronden van het verzoek.

Het is vaste rechtspraak dat het tijdig indienen van omvangrijke stukken niettemin in strijd kan zijn met de goede procesorde (zie bijvoorbeeld onder 9.1 van de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:852). Het bewaken van de goede procesorde behoort tot de taakuitoefening van de rechter. Bij het bewaken van de goede procesorde past dat de Afdeling actief onderzoekt of een zinvolle bespreking van weliswaar tijdig indiende, maar omvangrijke stukken op de zitting kan plaatsvinden. Uit de omstandigheid dat de staatsraden hierover vragen hebben gesteld, kan dus geen vooringenomenheid worden afgeleid.

De gebruikelijke mededeling bij aanvang van de zitting dat het dossier is gelezen, is bedoeld om te verduidelijken dat de zitting niet bedoeld is om standpunten te herhalen. Het accent van het onderzoek op de zitting ligt op het beantwoorden door partijen van vragen van de Afdeling over de feiten en geschilpunten. Daarbij kunnen ook vragen worden gesteld over de onderbouwing van ingenomen stellingen die zijn terug te vinden in de stukken. Dat de staatsraden deze vragen hebben ingeleid met de mededeling dat bepaalde passages niet zijn teruggevonden in de stukken, kan geen objectieve vooringenomenheid ten opzichte van [verzoeker] worden afgeleid.

Op het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling was al op 8 februari 2024 een procesbeslissing genomen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat deze procesbeslissing op de zitting niet meer aan de orde is gesteld. Als [verzoeker] meende dat het belang van aanhouding van de zaken nadrukkelijk bespreking behoefde op de zitting, dan bestond die mogelijkheid. Hem is immers de gelegenheid geboden om in de slotronde nog het woord te voeren. Uit de omstandigheid dat de staatsraden de reeds genomen procesbeslissing niet zelf op de zitting aan de orde hebben gesteld, kan dan ook geen objectieve vooringenomenheid worden afgeleid.

Uit het proces-verbaal blijkt dat de staatsraden op de zitting hebben opgemerkt dat wanneer zou blijken dat op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken, het onderzoek heropend kan worden en die stukken alsnog kunnen worden opgevraagd. Ook daaruit kan dus geen vooringenomenheid worden afgeleid.

Dat de staatsraden een juridisch adviseur van de bestuursorganen in de gelegenheid hebben gesteld om een bouwkundig rapport toe te lichten, levert evenmin een aanwijzing op dat zij vooringenomen zijn. De staatsraden hebben uiteengezet dat er geen voorlopige oordelen zijn gegeven over de juistheid van die uitleg en er dus ook geen sprake van is dat zij zijn afgegaan op die uitleg. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal dat de door [verzoeker] meegebrachte deskundige in de gelegenheid is gesteld om op de zitting hierop te reageren.

Alles in samenhang bezien, maakt de Afdeling uit het proces-verbaal van de zitting van 11 april 2024 niet op dat de wijze waarop de staatsraden het onderzoek ter zitting hebben verricht en partijen hebben bejegend duidelijke aanwijzingen geeft voor partijdigheid of vooringenomenheid. Bij dit oordeel zijn ook de opmerkingen die [verzoeker] bij het proces-verbaal heeft gemaakt in aanmerking genomen. Dat de bevraging door de staatsraden anders is geweest dan [verzoeker] verwachtte en wellicht wenste, kan duiden op een andere opvatting van de staatsraden over wijze waarop het juridische geschil kan worden benaderd, maar geeft geen grond voor het oordeel dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid die moet leiden tot toewijzen van het wrakingsverzoek.

6.       Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Knol
voorzitter

w.g. Boer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024

745