Uitspraak 202203633/1/R4


Volledige tekst

202203633/1/R4.
Datum uitspraak: 22 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Epe,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2022 in zaak nr. 21/9 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Epe.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2020 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het gastenverblijf aan [locatie 1] in Epe als huurwoning voor een periode van 10 jaar.

Bij besluit van 1 december 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 3 juni 2020 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 24 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer en ing. J. Stijf, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 april 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       [appellant] is eigenaar van de woning aan [locatie 2] en het daarbij behorende gastenverblijf aan [locatie 1] in Epe.

Hij heeft op 8 april 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het gastenverblijf als huurwoning voor een periode van 10 jaar. Het gebruik van het gastenverblijf als huurwoning is in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied Epe", omdat binnen het bestemmingsvlak waarin de woning en het gastenverblijf liggen, ten hoogste één woning is toegestaan en omdat gastenverblijven niet mogen worden gebruikt voor bewoning.

Het college heeft geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, omdat het gebruik van het gastenverblijf als burgerwoning volgens het college niet voldoet aan de "Woonagenda gemeente Epe 2019-2023" (hierna: de Woonagenda).

De rechtbank heeft overwogen dat het college de gevraagde omgevingsvergunning om deze reden mocht weigeren, omdat het gebruik van het gastenverblijf als huurwoning daarom niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Goede ruimtelijke ordening

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 1 december 2020 niet deugdelijk is gemotiveerd. Volgens hem biedt de Woonagenda, anders dan waar het college van uitgaat, wel mogelijkheden om de door hem gevraagde vergunning te verlenen. Volgens hem staat nergens in de Woonagenda dat nieuwe burgerwoningen in het buitengebied zijn uitgesloten. Verder voert hij aan dat de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan is dat zijn perceel niet binnen de grenzen van de Structuurvisie Veluweflank valt. Weliswaar ligt het perceel niet binnen een "groene wig" als bedoeld in de structuurvisie, maar ruimtelijk en planologisch bezien valt het perceel wel binnen de structuurvisie. Volgens hem doet het college het ten onrechte voorkomen alsof de beperkingen die binnen de groene wiggen gelden, voor het hele buitengebied gelden. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet van belang is of het al dan niet gaat om een tijdelijke woning. Volgens hem telt een tijdelijke woning niet als een nieuwe woning. Tot slot voert hij aan dat er zwaarwegende belangen zijn om het gastenverblijf te verhuren als woning, te weten het voorkomen van leegstand en het aanpakken van het maatschappelijke probleem van het woningtekort.

3.1.    Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de Woonagenda volgt dat er alleen mogelijkheden zijn voor nieuwe burgerwoningen in het buitengebied indien een initiatief binnen de grenzen van de Structuurvisie Veluweflank ligt en indien het gaat om hergebruik en/of functieverandering van vrijkomende (agrarische) bebouwing of om de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Aangezien het gastenverblijf geen vrijkomende bebouwing is en de vergunning niet is aangevraagd ten behoeve van het ontwikkelen van een nieuw landgoed, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het toevoegen van een burgerwoning op de plek van het gastenverblijf is uitgesloten op grond van de Woonagenda. In de Woonagenda staat, kort samengevat, dat er in het buitengebied twee categorieën nieuwe burgerwoningen zijn die kunnen worden toegestaan, namelijk nieuwe woningen die in de plaats komen van vrijkomende (agrarische) bebouwing en woningen bij een nieuw te ontwikkelen landgoed. Op blz. 27 van de Woonagenda staat vervolgens uitdrukkelijk dat overige nieuwe burgerwoningen in het buitengebied zijn uitgesloten. Anders dan [appellant] betoogt, staat dit dus wel in de Woonagenda. Aangezien het gebruik van het gastenverblijf als woning niet valt onder één van de twee categorieën nieuwe woningen die kunnen worden toegestaan in het buitengebied, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat dit gebruik niet in overeenstemming is met de Woonagenda. Hierbij is niet van belang of het gastenverblijf binnen de grenzen van de structuurvisie valt of niet. Anders dan waar [appellant] in zijn betoog van uitgaat, heeft het college de vergunning ook niet geweigerd vanwege de beperkingen die op grond van de structuurvisie binnen de groene wiggen gelden. De Woonagenda bevat verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat bij tijdelijke bewoning geen sprake is van een nieuwe woning. De rechtbank en het college zijn er terecht van uitgegaan dat de passage in de Woonagenda - dat overige nieuwe woningen in het buitengebied zijn uitgesloten - zo moet worden begrepen dat alle overige nieuwe burgerwoningen, ook tijdelijke, zijn uitgesloten. De door [appellant] aangevoerde zwaarwegende belangen van het voorkomen van leegstand en het aanpakken van het woningtekort maken niet dat het college de door hem gevraagde vergunning had moeten verlenen. Het gastenverblijf mag immers als zodanig worden gebruikt en staat dus ook niet leeg. Dat er verder een woningtekort is in Epe maakt ook niet dat specifiek op deze plek een nieuwe woning voor een periode van 10 jaar zou moeten worden toegestaan. Het in de Woonagenda neergelegde beleid is juist bedoeld om invulling te geven aan de aanpak van het woningtekort.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van het gastenverblijf als woning niet voldoet aan de Woonagenda en daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Daarmee heeft het college zijn besluit om de gevraagde omgevingsvergunning voor dat gebruik te weigeren toereikend gemotiveerd. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 1 december 2020 niet deugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

Gelijkheidsbeginsel

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de weigering van het college om de omgevingsvergunning te verlenen in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens hem heeft het college in andere vergelijkbare gevallen wel een omgevingsvergunning verleend. Daarbij wijst hij op de omgevingsvergunningen die zijn verleend voor [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 6].

4.1.    Wat betreft [locatie 4] heeft de Afdeling in de uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1497, reeds geoordeeld dat dat geen vergelijkbaar geval is, omdat voor dat perceel een ander bestemmingsplan gold, namelijk "Landgoed Tongeren", en het college toen  onweersproken heeft gesteld dat dat bestemmingsplan de interne verbouwing van de daar aanwezige woning waarvoor de omgevingsvergunning was verleend, toestond. Anders dan [appellant] op de zitting in deze procedure heeft gesteld, gelden op grond van dat bestemmingsplan andere regels dan op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Epe". De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit geen vergelijkbaar geval is.

Het college heeft verder in zijn verweerschrift bij de rechtbank toegelicht dat [locatie 3] geen vergelijkbaar geval is omdat die tijdelijke vergunning niet is verleend voor een tweede woning op het perceel, maar voor een veld van 204 zonnepanelen. Het in de Woonagenda neergelegde beleid is daarop niet van toepassing. Over de andere gevallen heeft het college toegelicht dat die niet vergelijkbaar zijn, omdat aan [locatie 5] een bedrijfswoning werd omgezet in een burgerwoning en aan [locatie 6] geen extra woning werd toegevoegd, maar de bestaande woning werd uitgebreid en bewoning door twee huishoudens werd toegestaan. Onder verwijzing naar deze toelichting heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze gevallen niet gelijk zijn aan dat van het gastenverblijf aan [locatie 1] en terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kors
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024

687-991