Uitspraak 202400290/1/A2


Volledige tekst

202400290/1/A2.
Datum uitspraak: 22 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 14 december 2023 in zaak nr. 22/5458 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2022 heeft het college twee parkeerplaatsen nabij [locatie] in IJsselstein aangewezen als parkeergelegenheid voor het opladen van elektrische personenauto’s.

Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 december 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 9 januari 2024 heeft het college het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

[wederpartij] heeft gronden van beroep tegen dit besluit aangevoerd.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 april 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vogel, en [wederpartij], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. R.F.S. Elfrink, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Aan het besluit van 18 oktober 2022 heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat het besluit van 19 april 2022 is genomen om het gebruik van de laadpaal te garanderen. Het college heeft dit belang afgewogen tegen de lokale parkeerdruk. Het college is niet op andere punten ingegaan, omdat die verband houden met de locatiekeuze van de laadpaal. Dat is bij het verkeersbesluit een vaststaand gegeven en is dus volgens het college niet iets om in de belangenafweging te betrekken.

Aangevallen uitspraak

2.       Volgens de rechtbank heeft het college in het besluit van 18 oktober 2022 ten onrechte geen aandacht besteed aan de argumenten van [wederpartij] over de locatie van de parkeerplaatsen. Het college moet bij het nemen van een verkeersbesluit onder meer een afweging maken van de bij dat besluit betrokken belangen. Het college moet bekijken of de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Het college miskent zijn verantwoordelijkheid als bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit door de vraag van de locatiekeuze geheel te laten bij de civielrechtelijke afweging die het college als grondeigenaar heeft gemaakt bij de plaatsing van een laadpaal. Van een omwonende, zoals [wederpartij], kan niet worden gevergd dat hij zich tot de civiele rechter wendt met een vordering tot vaststelling van onrechtmatig overheidshandelen, om af te dwingen dat hij invloed kan uitoefenen op de locatiekeuze van een laadpaal, en daarmee indirect op de locatie van de daarvoor aan te wijzen parkeerplekken. Daarmee zou op onaanvaardbare wijze afbreuk worden gedaan aan de wettelijke systematiek rondom het nemen van verkeersbesluiten, waarbij door de wetgever is beoogd dat een afweging van alle relevante belangen plaatsvindt.

3.       De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat aan het besluit van 18 oktober 2022 zowel een zorgvuldigheidsgebrek als een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank heeft het college opdracht gegeven om een nieuwe belangenafweging te maken en de argumenten van [wederpartij] daarin mee te nemen. Het college zal daarvoor moeten afwegen of de gevolgen van de locatiekeuze van de aangewezen parkeerplaatsen voor [wederpartij] niet onevenredig zijn.

Hoger beroep en beoordeling

4.       Het college is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. In het hogerberoepschrift heeft het college twee gronden tegen die uitspraak aangevoerd. Op de zitting van de Afdeling heeft het college de tweede grond ingetrokken. De Afdeling zal hierna de eerste grond bespreken en afsluiten met een conclusie.

5.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het een belangenafweging had moeten maken bij het bepalen van de locatie van de te reserveren parkeerplaatsen. Het college voert daartoe aan dat een verkeersbesluit pas wordt genomen zodra de procedure over de locatie van de laadpaal is afgerond. De locatie van de parkeerplaatsen is direct gekoppeld aan de locatie van de laadpaal. De locatiekeuze van de parkeerplaatsen maakt geen deel uit van het verkeersbesluit.

5.1.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college een belangenafweging had moeten maken bij de keuze voor de locatie van de parkeerplaatsen. In het verkeersbesluit heeft het college aangewezen welke parkeerplaatsen worden gereserveerd voor elektrische personenauto’s die gebruik maken van de laadpaal. De aanwijzing heeft plaatsgevonden conform de bij het besluit gevoegde situatietekening. Anders dan het college betoogt, is de locatieaanwijzing onderdeel van het besluit van 19 april 2022. Conform artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer moet het college bij de keuze van de locatie van de parkeerplaatsen daarom de belangen van [wederpartij] tegen de betrokken verkeersbelangen afwegen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zijn verantwoordelijkheid als bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit heeft miskend door de vraag van de locatiekeuze geheel te laten bij de civielrechtelijke afweging die het college als grondeigenaar maakt bij de plaatsing van een laadpaal.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Het hoger beroep van het college is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De rechtbank heeft het college terecht opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Besluit van 9 januari 2024

7.       Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft het college op 9 januari 2024 een nieuw besluit genomen. Het college heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is voor een belangenafweging. De locatiebepaling van de parkeerplaatsen is direct gekoppeld aan de locatie van de laadpaal en de besluitvorming over de locatie van de laadpaal is al afgerond. Dat er parkeerplaatsen moeten worden gereserveerd voor elektrisch laden, is evident, aangezien de praktische bruikbaarheid van de laadpaal anders teniet wordt gedaan, aldus het college.

8.       Het besluit van 9 januari 2024 wordt, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dat wil zeggen dat van rechtswege beroep tegen dat besluit is ontstaan. [wederpartij] heeft bij brief van 21 februari 2024 gronden van beroep tegen dat besluit aangevoerd.

9.       [wederpartij] betoogt dat het college geen gehoor heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank, omdat het college in het besluit van 9 januari 2024 wederom geen belangenafweging heeft gemaakt, terwijl de rechtbank het college hiertoe wel opdracht heeft gegeven.

9.1.    Het betoog van [wederpartij] slaagt. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] te nemen. Het college moest een belangenafweging maken en daarbij de argumenten van [wederpartij] alsnog meenemen. Het college heeft dit ten onrechte nagelaten.

Conclusie

10.     Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 9 januari 2024 is gegrond. Dat besluit wordt wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd. Het college moet een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] nemen. De Afdeling zal het college daartoe een termijn stellen.

Judiciële lus

11.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

12.     Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein van 9 januari 2024 gegrond;

III.      vernietigt dat besluit;

IV.     draagt het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein  op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

V.      bepaalt dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.187,50, volledig toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein een griffierecht van € 559,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Hazen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024

452-1033