Uitspraak 202307264/1/V3


Volledige tekst

202307264/1/V3.
Datum uitspraak: 7 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 20 november 2023 in zaak nr. NL23.34927 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 20 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.A.E.M. Amesz, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet met een lichter middel dan bewaring kon volstaan. Uit de omstandigheden die de vreemdeling heeft aangevoerd en de stukken die hij in hoger beroep heeft overgelegd volgt niet dat hij detentieongeschikt was en dat beschikbare medische zorg in detentie in zijn geval niet toereikend is geweest.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Schipper
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024

872