Uitspraak 202204004/2/A3


Volledige tekst

202204004/2/A3.
Datum uitspraak: 8 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

verzoeker,

om schadevergoeding na intrekking van het hoger beroep.

Procesverloop

[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2022 in zaaknummers 19/5710, 19/5587, 20/4119 en 20/4167.

Bij brief van 4 oktober 2023 heeft [verzoeker] het hoger beroep ingetrokken en tegelijk de Afdeling gevraagd het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam te veroordelen tot een schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn in de zaken met de nummers 19/5710 en 19/5587.

Overwegingen

Inleiding

1.       [verzoeker] heeft het college gevraagd om informatie openbaar te maken over verschillende onderwerpen (hierna: de Wob-verzoeken). Het college heeft die informatie niet gegeven. De reden daarvoor is dat de Wob-verzoeken volgens het college geen redelijk doel dienen en [verzoeker] met die verzoeken misbruik van recht maakt. [verzoeker] is het daar niet mee eens en heeft daarom die besluiten aangevochten. Zo heeft hij uiteindelijk hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In de periode dat het hoger beroep van [verzoeker] bij de Afdeling lag, hebben het college en hij gesprekken met elkaar gevoerd. Daarin hebben zij afgesproken dat het college niet meer misbruik van recht zal tegenwerpen voor de vier informatieverzoeken. Als [verzoeker] dat wil dan zal het college bovendien deze verzoeken alsnog in behandeling nemen. Voor [verzoeker] is dit reden geweest om zijn hoger beroep in te trekken. Tegelijk met die intrekking heeft hij verzocht om schadevergoeding omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken met de nummers 19/5710 en 19/5587 is overschreden. Dat verzoek heeft alleen betrekking op de door [verzoeker] gestelde overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase in die zaaknummers. Daarover gaat deze uitspraak.

Beoordeling van het verzoek door de Afdeling

2.       De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Hieronder zal zij dit oordeel toelichten.

3.       De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] om schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase afgewezen. De Afdeling leest de brief van [verzoeker] van 4 oktober 2023 zo dat de intrekking van het hoger beroep geen betrekking heeft op dat oordeel van de rechtbank.

4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht de Wob-verzoeken buiten behandeling heeft gesteld. Voor dat oordeel verwijst de rechtbank naar de handelwijze en het procesgedrag van [verzoeker]. Daaruit blijken namelijk, zo heeft de rechtbank geoordeeld, dat [verzoeker] de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen heeft gebruikt met een ander doel dan om de verzochte informatie te verkrijgen en dat hij dat op zodanige wijze heeft gedaan dat dit blijk geeft van kwade trouw. Door intrekking van het hoger beroep is dit oordeel van de rechtbank komen vast te staan. De Afdeling gaat daarom uit van dit oordeel. Dat het college inmiddels, na gesprekken met [verzoeker], heeft besloten in deze zaken niet meer misbruik van recht tegen te werpen, maakt dat niet anders.

Het oordeel dat sprake is van misbruik van recht heeft in de zaken met de nummers 19/5710 en 19/5587 gevolgen voor het bij de intrekking gedane verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek deelt in het oordeel van de rechtbank over deze twee zaken. Dit betekent dat [verzoeker] met zijn verzoek om schadevergoeding ook misbruik maakt van zijn bevoegdheid om schadevergoeding te vragen.

Om die reden is het hoger beroep, voor zover niet ingetrokken, ongegrond en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, mr. E.J. Daalder en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

w.g. Den Ouden
voorzitter

w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024

290