Uitspraak 202402499/2/V3


Volledige tekst

202402499/2/V3.
Datum uitspraak: 3 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 15 april 2024 in zaak nr. NL24.1873 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2024 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 15 april 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt overgedragen voordat op het hoger beroep is beslisten dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.

2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd, dan wel dat zal blijken dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van de vreemdeling. Gelet op de belangen die de vreemdeling naar voren heeft gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de verantwoordelijkheid van Zweden voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is vastgesteld op grond van de Dublinverordening en dat de overdrachtstermijn op 10 mei 2024 verstrijkt. De overdracht van de vreemdeling aan Zweden heeft verder geen onomkeerbare gevolgen. Mocht uiteindelijk blijken dat Nederland verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan kan de vreemdeling vanuit Zweden worden teruggeleid naar Nederland.

3.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter

w.g. Vos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024

644-1058