Uitspraak 202106529/1/A3


Volledige tekst

202106529/1/A3.
Datum uitspraak: 8 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 19 augustus 2021 in zaak nr. 21/2151 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2020 heeft de burgemeester [appellant] gelast om geen inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben op een openbare plaats in de gemeente Utrecht, onder oplegging van een dwangsom van € 2.500 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000.

Bij besluit van 14 april 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

1.       De voor deze zaak van belang zijnde bepalingen zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant] is op 28 mei 2020 in de gemeente Utrecht aangehouden door de politie. Hij was in het bezit van zwarte werkhandschoenen, een grote schroevendraaier, twee zaklampjes en een plastic bakje met schroeven. Het college heeft bij besluit van 2 november 2020 [appellant] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2:24, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Utrecht 2010 (hierna: de APV). Daarin is bepaald dat het verboden is om op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. [appellant] is gelast om geen inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben op een openbare plaats in de gemeente Utrecht. Als hij niet aan deze lastgeving voldoet, dan is hij een dwangsom van € 2.500 euro per overtreding verschuldigd, met een maximum van € 10.000. Bij besluit op bezwaar heeft de burgemeester de last onder dwangsom gehandhaafd. De burgemeester heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

Gaat het hier om inbrekerswerktuigen?

3.       [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester de aangetroffen voorwerpen redelijkerwijs als inbrekerswerktuigen heeft kunnen aanmerken. Deze voorwerpen zijn volgens hem niet gebruikt of bestemd voor het plegen van een inbraak. Hij knutselt graag aan (brom)fietsen bij vrienden en heeft de aangetroffen gereedschappen daarvoor nodig. Deze klussen zijn voor hem een aangename onderbreking van zijn dagelijkse routine. De omstandigheid dat hij bij zijn aanhouding op een gestolen snorfiets reed is volgens hem niet relevant. Hij wist niet dat de snorfiets gestolen was en hij is niet strafrechtelijk vervolgd voor diefstal of heling van de snorfiets. Het tijdstip waarop hij werd staande gehouden wijst er volgens hem op dat de daarbij aangetroffen voorwerpen niet bestemd waren voor het plegen van een inbraak.

Beoordeling

3.1.    De burgemeester heeft de last gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie van 12 juni 2020. Daarin staat het volgende vermeld. Op 28 mei 2020 omstreeks 20:16 uur is [appellant] door de politie gecontroleerd als bestuurder van een snorfiets. De politie zag dat het contactslot van de snorfiets volledig was verwijderd. Uit het daaropvolgende ingestelde onderzoek bleek dat deze snorfiets eerder was gestolen.

[appellant] is hierop aangehouden ter zake van heling. In de tas die hij meevoerde heeft de politie zwarte werkhandschoenen, een grote schroevendraaier, twee zaklampjes en een plastic bakje met schroeven aangetroffen. Uit de politiepraktijk is bekend dat een schroevendraaier met schroeven gebruikt kunnen worden voor het onrechtmatig openen of verbreken van sluitingen. Bekend is dat schroeven in sloten worden gedraaid om zo deze sloten te verwijderen. Bovendien kan de schroevendraaier worden gebruikt voor het vergemakkelijken van een diefstal door middel van braak. Ook is bekend dat handschoenen gebruikt worden om het achterlaten van sporen te voorkomen. Op 29 mei 2020 is [appellant] als verdachte gehoord. Hij heeft verklaard dat hij niet wist dat de snorfiets gestolen was. Hij had aan een groepje jongeren op straat gevraagd of zij een snorfiets te koop hadden. Toen kreeg hij deze snorfiets aangeboden. Hij heeft de snorfiets niet gekocht, maar meegenomen om hem aan te bieden aan een vriend van hem.

In een nader opgestelde bestuurlijke rapportage van de politie van 19 juli 2021 staat dat uit het ingestelde onderzoek was gebleken dat de snorfiets tussen 27 en 28 mei 2020 is weggenomen in IJsselstein en dat daarvan op 28 mei 2020 aangifte is gedaan. Uit de justitiële documentatie blijkt dat de zaak over diefstal/heling en het vervoeren van inbrekerswerktuigen nog onder de rechter ligt.

3.2.    De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de burgemeester zijn besluit heeft mogen baseren op de bestuurlijke rapportage en de werkhandschoenen, schroevendraaier, zaklampjes en schroeven tezamen redelijkerwijs heeft kunnen aanmerken als inbrekerswerktuigen. Daartoe is redengevend dat [appellant] deze voorwerpen op een gestolen snorfiets vervoerde, waarbij door het verwijderde contactslot ook te zien was dat deze gestolen was. De stelling van [appellant] dat hij niet wist dat de snorfiets was gestolen is daarom niet aannemelijk. Onder deze omstandigheden kan niet redelijkerwijs worden aangenomen dat de voorwerpen die hij vervoerde bedoeld waren om daarmee bij vrienden te gaan klussen en niet gebruikt of niet bestemd waren als inbrekerswerktuigen. Dat [appellant] (nog) niet strafrechtelijk is veroordeeld voor diefstal of heling van de snorfiets, is niet van belang voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een overtreding van artikel 2:24 van de APV. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2001.

Het betoog slaagt niet.

Moet de burgemeester afzien van handhaving?

4.       [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de burgemeester van het opleggen van een last onder dwangsom had moeten afzien. [appellant] betoogt dat hij bij het klussen zijn eigen gereedschap wil gebruiken. De last maakt het voor hem onmogelijk om zijn hobby buitenshuis uit te oefenen. Verder is artikel 2:24 van de APV volgens hem onredelijk omdat het in dit artikel neergelegde verbod niet is beperkt tot de nachtelijke uren.

Beoordeling

4.1.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.

4.2.    De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in dit geval moet worden afgezien van handhaving. Dat de last het voor [appellant] onmogelijk maakt om met zijn eigen gereedschap bij vrienden in Utrecht te gaan klussen, is onvoldoende. Als [appellant] bij vrienden in Utrecht wil klussen kan hij het gereedschap van zijn vrienden gebruiken. De opgelegde last heeft tot doel om het plegen van (in)braak, diefstal door middel van braak of het wissen van sporen te bemoeilijken. Dat met handhaving te dienen algemeen belang heeft de burgemeester zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant]. De Afdeling volgt niet de stelling van [appellant] dat het in artikel 2:24, eerste lid, van de APV neergelegde verbod om op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben onredelijk is omdat dit niet beperkt is tot de nachtelijke uren. Daartoe is redengevend dat het plegen van (in)braken niet alleen tijdens de nachtelijke uren plaatsvindt.

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Den Ouden
voorzitter

w.g. Larsson-van Reijsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024

978

BIJLAGE

Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010

Artikel 2:24 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen, zoals lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns e.d. te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de genoemde voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor het verschaffen van de in het eerste lid bedoelde handelingen.