Uitspraak 202306388/1/V3 en 202307965/1/V3


Volledige tekst

202306388/1/V3 en 202307965/1/V3.
Datum uitspraak: 6 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

2.       [vreemdeling A],

appellanten,

tegen de hieronder genoemde uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Roermond en Amsterdam, in de gedingen tussen:

Naam vreemdeling              Datum uitspraak                Zaaknummer

[vreemdeling B]                   9 oktober 2023                  NL23.31180

[vreemdeling A]                   21 december 2023            NL23.39321

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Zaak nr. 202306388/1/V3

Bij besluit van 27 september 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij uitspraak van 9 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J.T. de Kan, advocaat te Haelen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft de gelegenheid gekregen om daarop te reageren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Zaak nr. 202307965/1/V3

Bij besluit van 15 december 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.

Bij mondelinge uitspraak van 21 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.A. Zevenbergen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling gereageerd op de schriftelijke inlichtingen van de staatssecretaris in zaak nr. 202306388/1/V3.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdelingen hebben de Algerijnse nationaliteit. Volgens de staatssecretaris is de bewaring van de vreemdelingen noodzakelijk, omdat zij geen gevolg hebben gegeven aan eerdere terugkeerbesluiten, er een risico bestaat dat zij zich zullen onttrekken aan het toezicht en zij de voorbereiding van hun vertrek of uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren.

De Afdeling heeft in haar uitspraken van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2092, en 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1275, geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. In deze uitspraak gaat het om de vraag of dat oordeel nog steeds geldt, zoals de vreemdelingen betogen, of dat de omstandigheden zo zijn gewijzigd dat er wel weer zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is, zoals de staatssecretaris betoogt.

Standpunten van de partijen in zaak nr. 202306388/1/V3

2.       De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat er sinds de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 voldoende belangrijke en relevante ontwikkelingen zijn op basis waarvan zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn moet worden aangenomen.

2.1.    Het gaat daarbij om de volgende ontwikkelingen:

i.        Er is een nieuwe Algerijnse consul aangetreden met wie op 7 september 2023 een ontmoeting heeft plaatsgevonden;

ii.        Met de Algerijnse consul is afgesproken dat er weer maandelijks vermoedelijk Algerijnse vreemdelingen aan hem worden gepresenteerd;

iii.       De Algerijnse autoriteiten hebben op 26 september 2023 aan een vreemdeling in een vergelijkbare zaak een laissez-passer (hierna: lp) toegezegd. Dat is gebeurd op basis van een kopie van een paspoort van die vreemdeling. Na de zitting in die zaak bij de rechtbank, is hij op 13 oktober 2023 uitgezet naar Algerije;

iv.       De vreemdeling beschikt over een identiteitskaart, een rijbewijs en een kopie van een paspoort;

v.       Op 4 oktober 2023 is een lp-aanvraag voor de vreemdeling ingediend;

vi.       De vreemdeling is ingepland voor een presentatie op 25 oktober 2023 bij de Algerijnse autoriteiten.

2.2.    De vreemdeling stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in de door de staatssecretaris genoemde ontwikkelingen terecht geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn heeft aangenomen. Hierbij onderschrijft hij het oordeel onder 7 van de uitspraak van de rechtbank dat van de staatssecretaris mag worden verlangd dat hij zijn verwachting dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit binnen een redelijke termijn weer met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven lp kunnen worden uitgezet naar Algerije, nader onderbouwt.

Standpunten van de partijen in zaak nr. 202307965/1/V3

3.       De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte op basis van de door de staatssecretaris genoemde ontwikkelingen heeft geoordeeld dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet langer ontbreekt. Die ontwikkelingen komen overeen met wat hiervoor onder 2.1, i t/m iii, staat.

3.1.    De vreemdeling betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij over een kopie van een verlopen paspoort beschikt en dat zijn situatie daarom niet vergelijkbaar is met die van andere vreemdelingen voor wie de Algerijnse autoriteiten een lp hebben afgegeven. De staatssecretaris heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat de afgifte van lp’s op structurele basis is hervat. De rechtbank heeft dat volgens hem niet onderkend.

3.2.    De staatssecretaris heeft in deze zaak geen aanvullend standpunt kenbaar gemaakt. Zijn standpunt volgt uit zijn eerdere standpunt in deze zaak en zijn huidige standpunt in de andere zaak (202306388/1/V3).

Cijfers over lp-aanvragen, presentaties, nationaliteitsbevestigingen, lp-afgiftes en uitzettingen

4.       De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen verstrekt over de periode 2023 tot en met maart 2024. De daarin genoemde cijfers over de maanden januari tot met december 2023 zijn hieronder weergegeven. De cijfers over 2024 zijn hieronder niet weergegeven, omdat die niet relevant zijn voor de beoordeling van de hoger beroepen in deze uitspraak. De maanden zijn afgekort met hun eerste letters.

Beoordeling

5.       Gedurende het hele jaar 2023 zijn er lp-aanvragen ingediend. Dat blijkt uit de door de staatssecretaris verstrekte schriftelijke inlichtingen. Uit die schriftelijke inlichtingen blijkt ook dat sinds de laatste vier maanden van dat jaar een voorzichtig maar consistent stijgende lijn is waar te nemen in de medewerking van de Algerijnse autoriteiten aan het hervatten van presentaties van vermoedelijk Algerijnse vreemdelingen. Voor het uiteindelijk aannemen van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is de medewerking aan presentaties en nationaliteitsbevestigingen zonder meer relevant. Maar zoals de Afdeling in haar hiervoor genoemde uitspraken van 17 september 2021, onder 6.1, en 4 mei 2022, onder 5, heeft overwogen, volstaat die medewerking op zichzelf niet als bij voortduring geen lp’s worden afgegeven. De afgifte van een lp is namelijk nodig voor de uitzetting van vreemdelingen zonder geldige grensoverschrijdingsdocumenten, zoals de vreemdelingen over wie deze uitspraak gaat.

5.1.    Uit de cijfers blijkt dat de Algerijnse autoriteiten in oktober 2023 één lp hebben afgegeven en dat in diezelfde maand één Algerijnse vreemdeling vanuit vreemdelingenrechtelijke detentie is uitgezet naar Algerije. Ook die omstandigheden wijzen op de medewerking van de Algerijnse autoriteiten.

5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling geven de hiervoor genoemde gewijzigde omstandigheden echter onvoldoende concrete aanknopingspunten om te verwachten dat de vreemdeling op het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting bij de rechtbank, op 9 oktober 2023, binnen een redelijke termijn met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven lp kon worden uitgezet naar Algerije.

Wat betekent dit voor de vreemdeling in zaak nr. 202306388/1/V3?

6.       De Afdeling wijst voor de bepaling van het peilmoment op haar uitspraak van 28 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2578, onder 2.2. Daarbij betrekt zij dat de uitzetting op basis van één toezegging voor een lp-afgifte in dit geval, nog een onzekere factor was op het moment van sluiting van het onderzoek in die zaak. De Afdeling wijst er verder op dat de hiervoor genoemde ontwikkelingen zich voordeden na een lange periode waarin het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn voor Algerije ontbrak. Gelet op die achtergrond, leveren slechts één lp-afgifte en een mogelijke uitzetting in combinatie met niet nader geconcretiseerde afspraken met de Algerijnse consul onvoldoende concrete aanknopingspunten op zoals hiervoor bedoeld. De Afdeling betrekt bovendien bij haar oordeel dat uit de zittingsaantekeningen blijkt dat de rechtbank het belang van achtergrondinformatie, waaronder het aantal presentaties van (vermoedelijk) Algerijnse vreemdelingen, heeft benadrukt en heeft gevraagd naar concrete cijfers. De staatssecretaris beschikte op de zitting niet over cijfers van eventuele andere presentaties of over andere gegevens die van belang zijn. Van de staatssecretaris mag verlangd worden dat, op het moment dat hij zich in beroep op het standpunt stelt dat het zicht op uitzetting na een aanzienlijke periode niet langer ontbreekt, hij een overzicht van de relevante cijfermatige gegevens verstrekt. Die cijfers zijn nodig voor een beoordeling van een mogelijk omslagpunt naar zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Dat dergelijke cijfers nodig zijn, volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 17 september 2021 en 4 mei 2022, waarnaar de rechtbank ook verwijst.

6.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door de staatssecretaris genoemde ontwikkelingen onvoldoende zijn om aan te nemen dat er op het moment van sluiting van het onderzoek weer zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije was.

6.2.    De grief slaagt niet.

Wat betekent dit voor de vreemdeling in zaak nr. 202307965/1/V3?

7.       De rechtbank heeft in deze zaak bij de ontwikkelingen betrokken dat op 4 oktober 2023 en 12 december 2023 lp’s zijn afgegeven voor twee andere vreemdelingen op basis van een kopie van Algerijnse identiteitsdocumenten. Uit de aantekeningen van de zitting bij de rechtbank op 21 december 2023 blijkt dat de vreemdeling voor wie op 12 december 2023 een lp is afgegeven, ook daadwerkelijk is uitgezet. Daarnaast blijkt uit die aantekeningen dat de staatssecretaris tijdens de zitting cijfers heeft verstrekt over het aantal lp-aanvragen (107 tot dan toe in totaal) en het aantal presentaties (14 tot dan toe in totaal waarvan 4 sinds de nieuwe consul is aangetreden). Uit de mondelinge uitspraak volgt verder dat op 8 december 2023 een lp voor de vreemdeling is aangevraagd.

7.1.    De hiervoor genoemde cijfers laten vanaf oktober tot en met december 2023 een groei zien in de aantallen nationaliteitsbevestigingen, lp-afgiftes en uitzettingen van Algerijnse vreemdelingen naar Algerije. Die cijfers, in onderlinge samenhang bezien met de onder 2.1 en 4 genoemde ontwikkelingen, rechtvaardigen het oordeel dat er vanaf december 2023 voldoende concrete aanknopingspunten waren om te verwachten dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit binnen een redelijke termijn met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven lp konden worden uitgezet naar Algerije.

7.2.    Dat betekent dat voor de vreemdeling in deze zaak het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet langer ontbrak. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de rechtbank namelijk terecht geoordeeld dat de door de staatssecretaris genoemde ontwikkelingen voldoende zijn om aan te nemen dat er voor Algerije weer zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Dat het paspoort zou zijn verlopen, betekent nog niet dat de vreemdeling niet op basis van een kopie ervan gepresenteerd en uitgezet kan worden. Precies dat deed zich tenslotte ook voor bij de hiervoor onder 2.1, iii, genoemde vreemdeling die op 13 oktober 2023 met een lp is uitgezet naar Algerije. De rechtbank heeft daarin terecht geen aanleiding gezien om aan te nemen dat er voor de vreemdeling geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is.

7.3.    De grief slaagt niet.

Conclusie

In zaak nr. 202306388/1/V3

8.       Omdat de rechtbank vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije terecht heeft geoordeeld dat de maatregel vanaf het begin onrechtmatig is, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

In zaak nr. 202307965/1/V3

9.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De mondelinge uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

in zaak nr. 202306388/1/V3

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

in zaak nr. 202307965/1/V3

III.      bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.

w.g. Wissels
voorzitter

w.g. Nouta
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024

922