Uitspraak 202305894/1/V2


Volledige tekst

202305894/1/V2.
Datum uitspraak: 6 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 augustus 2023 in zaak nr. NL23.11610 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 18 augustus 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de Chinese nationaliteit en behoort tot de Oeigoerse bevolkingsgroep. Hij heeft van 2013 tot en met 2017 en van 2020 tot en met 2022 rechtmatig in Turkije verbleven. Vanwege zijn Oeigoerse etniciteit en de problemen die hij daardoor in China kan krijgen, heeft de vreemdeling asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat Turkije voor de vreemdeling een veilig derde land is.

2.       De vreemdeling klaagt in de tweede en derde grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris op de juiste wijze heeft beoordeeld dat Turkije als veilig derde land voor hem kan worden beschouwd. Volgens de vreemdeling heeft de staatssecretaris een onjuist toetsingskader gehanteerd door niet eerst aan de hand van algemene informatie te onderzoeken en beoordelen of Turkije als veilig derde land kan worden beschouwd. Dit volgt volgens de vreemdeling uit de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3378.

2.1.    Zoals volgt uit die uitspraak, onder 2.2, moet de staatssecretaris aan de hand van algemene informatie over de algemene situatie in een land onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling in een derde land volgens de in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 vermelde beginselen wordt behandeld. De staatssecretaris moet de in artikel 3.37e, eerste lid, van het VV 2000 genoemde informatiebronnen gebruiken, mits deze beschikbaar zijn. Ook kan hij andere onafhankelijke, betrouwbare en objectieve bronnen gebruiken. Verder moet de staatssecretaris de individuele situatie van de vreemdeling, bijvoorbeeld het behoren tot een bepaalde groep, betrekken bij zijn beoordeling.

2.2.    De vreemdeling betoogt terecht dat uit het voornemen en het besluit niet is gebleken dat de staatssecretaris een dergelijk onderzoek naar de algemene situatie aan de hand van de genoemde informatiebronnen heeft verricht. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Gelet hierop slagen de grieven in zoverre.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 11 april 2023 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen, waarbij hij aan de hand van algemene informatie over de algemene situatie in Turkije moet onderzoeken en beoordelen of Turkije voor de vreemdeling een veilig derde land is. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 augustus 2023 in zaak nr. NL23.11610;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van 11 april 2023, V-[…];

V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Van Kesteren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024

897-1088