Uitspraak 202300857/1/V3


Volledige tekst

202300857/1/V3.
Datum uitspraak: 3 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2023 in zaak nr. 22/886 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2022 heeft de staatssecretaris een eerder genomen terugkeerbesluit aangevuld.

Bij uitspraak van 19 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.R. Bissessur, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Wat de vreemdeling in de grieven 1, 3 en 4 heeft aangevoerd leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       De vreemdeling klaagt in grief 2 terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zijn persoonlijke omstandigheden niet opnieuw heeft hoeven beoordelen voorafgaand aan het nemen van het aanvullend terugkeerbesluit. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3564, onder 3.4, volgt dat bij het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit het uitgangspunt geldt dat een vreemdeling vooraf gehoord moet worden over de voorgenomen aanwijzing van een land van terugkeer, maar ook over de vraag of er sprake is van gewijzigde omstandigheden die relevant zijn voor de (on)rechtmatigheid van zijn verblijf. Nu de vreemdeling voorafgaand aan het nemen van het aanvullend terugkeerbesluit niet is gehoord, heeft hij ook niet de gelegenheid gehad om alle feiten en omstandigheden naar voren te brengen die relevant zijn voor zijn situatie. De staatssecretaris heeft dus ook geen rekening kunnen houden met alle relevante elementen. Gelet hierop is het aanvullende terugkeerbesluit niet zorgvuldig voorbereid.

De grief slaagt.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 20 januari 2022 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2023 in zaak nr. 22/886;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van 20 januari 2022, V-[…];

V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

w.g. Vos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024

644-1085