Uitspraak 202202703/1/V2


Volledige tekst

202202703/1/V2.
Datum uitspraak: 3 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:

1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

2.       [de vreemdeling],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 april 2022 in zaak nr. NL22.3729 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 28 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

Bij besluit van 27 januari 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld, bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.

De gemachtigde van de vreemdeling heeft gereageerd op het nadere stuk.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vreemdeling is volgens de staatssecretaris met onbekende bestemming vertrokken. De gemachtigde van de vreemdeling heeft de Afdeling op 27 november 2023 en 30 april 2024 desgevraagd laten weten dat zij geen contact meer met hem heeft. Daaruit leidt de Afdeling af dat de vreemdeling niet langer bescherming in Nederland zoekt.

1.1.    Bij besluit van 27 januari 2023 heeft de staatssecretaris opnieuw op de asielaanvraag beslist en deze met toepassing van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 buiten behandeling gesteld, omdat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken. De Afdeling merkt dat besluit aan als vervangingsbesluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.

Het hoger beroep van de staatssecretaris

2.       De staatssecretaris heeft geen belang meer bij een beoordeling van zijn grieven. Hij heeft met inachtneming van het gegeven dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken opnieuw op de aanvraag beslist en dat besluit blijft, gelet op wat uit overweging 3 volgt, in stand. Daarom hebben in dit geval de door de staatssecretaris bestreden overwegingen van de rechtbank geen praktische betekenis meer.

Het incidenteel hoger beroep en het beroep van rechtswege van de vreemdeling

3.       Aangezien de vreemdeling niet langer bescherming in Nederland zoekt, heeft hij geen belang meer bij een beoordeling van zijn incidenteel hoger beroep en zijn beroep van rechtswege.

Conclusie

4.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is niet-ontvankelijk. Het incidenteel hoger beroep en het beroep van rechtswege tegen het besluit van 27 januari 2023 van de vreemdeling zijn ook niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;

III.      verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 27 januari 2023 niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Prins
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024

363-1048