Uitspraak 202204548/1/A3


Volledige tekst

202204548/1/A3.
Datum uitspraak: 8 mei 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Zwolle,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 juni 2022 in zaak nr. 20/2002 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Zwolle.

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2020 heeft de burgemeester aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet.

Bij besluit van 9 september 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft, in een andere samenstelling, bij uitspraak van 29 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3667, het verzoek van de burgemeester tot beperkte kennisneming van een bestuurlijke rapportage van 16 oktober 2019 en een rapport van de inspecteur van de politie van 23 januari 2020 (ondertekend op 5 februari 2020) gerechtvaardigd geacht.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, om kennis te nemen van deze stukken.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door A.J. Jaspers en mr. D. Runhart, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar en exploitant van het bedrijf [bedrijf], een groot- en detailhandel in tuinartikelen. Het bedrijf is gevestigd in een pand aan de [locatie] in Zwolle, waarvan [appellant] de huurder is.

2.       Op 18 september 2019 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een controle uitgevoerd in het pand. Daarbij was ook een aantal politieambtenaren aanwezig, omdat er signalen waren dat de Opiumwet werd overtreden. De goederen die tijdens de controle werden aangetroffen waren aanleiding voor de politie het pand te doorzoeken. Tijdens de doorzoeking is een groot aantal goederen in beslag genomen, waaronder afzuigapparatuur, afzuigslangen, assimilatielampen, droognetten, hygro-, PH-EC- en thermometers, goederen bestemd voor bewatering (waaronder een opvouwbare waterton), koolstoffilters, kweekfolie, kweek- en plantenbakken, kweektenten, plantenvoeding, schakelkasten, slakkenhuizen, tijdschakelaars, transformators, ventilatoren en voedingscomputers. Verder zijn op de toonbank een kweekschema en een folder voor het knippen van gedroogde hennep, meerdere verpakkingseenheden voor longvloei en tips (geschikt voor het maken van joints) en producten voor het testen van de hoeveelheid THC in hasj en hennep aangetroffen. De bevindingen van de doorzoeking zijn opgenomen in de bestuurlijke rapportage van 16 oktober 2019. Deze rapportage is aan de burgemeester van Zwolle verstrekt. In de rapportage wordt ook vermeld dat op meerdere plaatsen in het pand nadrukkelijk afstand wordt gedaan van hennepteelt, onder meer door de vermelding dat [bedrijf] niet aansprakelijk is voor strafbaar gebruik van in de winkel gekochte goederen. Daarnaast wordt in de rapportage vermeld dat de politie een e-mailbericht heeft achterhaald dat [appellant] vanaf zijn persoonlijke e-mailadres heeft verzonden. Daarin staat dat hij een eigen onderneming is gestart waar mensen benodigdheden kunnen kopen voor de thuisteelt van cannabis.

3.       Op basis van de bestuurlijke rapportage van 16 oktober 2019 heeft de burgemeester geconcludeerd dat [appellant] vanuit het pand goederen verkoopt die zijn bestemd voor illegale hennepteelt. Hij heeft daarom in het besluit van 28 februari 2020 aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd om de overtreding van artikel 11a van de Opiumwet te beëindigen en beëindigd te houden. In het besluit van 9 september 2020 heeft de burgemeester de last gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering met het politierapport van 5 februari 2020. De last houdt in dat hij geen goederen meer te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft die zijn bestemd voor de strafbare productie van drugs. Dit betekent dat [appellant] zijn assortiment en bedrijfsvoering diende aan te passen. Bij niet-naleving van de last zal de burgemeester opdracht geven het pand voor de duur van drie maanden te sluiten. Toezichthoudend ambtenaren van de gemeente Zwolle hebben op 14 mei 2020 samen met politieambtenaren een controle uitgevoerd in het pand. Daarbij hebben zij geen onrechtmatigheden meer aangetroffen. Bij vonnis van 18 maart 2021 heeft de politierechter [appellant] in een strafrechtelijke procedure vrijgesproken van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld, waardoor de vrijspraak onherroepelijk is.

Het wettelijk kader

4.       De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Uitspraak van de rechtbank

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijspraak door de politierechter niet in de weg staat aan het in stand laten van de last onder bestuursdwang. Weliswaar is de tenlastelegging     waarvan de politierechter [appellant] heeft vrijgesproken, gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als de last onder bestuursdwang en wordt hem in beide gevallen handelen in strijd met artikel 11a Opiumwet tegengeworpen, maar de last is gebaseerd op een bewijsmiddel waarover de politierechter niet de beschikking heeft gehad. Het gaat hierbij om het politierapport van 5 februari 2020. Naar het oordeel van de rechtbank biedt dit aanvullende bewijs voldoende aanknopingspunten om de last onder bestuursdwang in stand te laten, zonder twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak door de politierechter. Daarom was er volgens de rechtbank geen sprake van strijd met de onschuldpresumptie zoals deze is neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

Het hoger beroep

6.       Het betoog van [appellant] in hoger beroep komt in de kern hierop neer dat de burgemeester geen last onder bestuursdwang mag opleggen op basis van hetzelfde feitencomplex en vanwege dezelfde vermeende overtreding als die ter beoordeling stond in een strafzaak, waarin hij door de politierechter is vrijgesproken. Hij stelt dat de burgemeester door dat wel te doen in strijd handelt met de onschuldpresumptie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het EVRM, omdat in de last in feite een oordeel wordt gegeven over zijn schuld aan een strafbaar feit, terwijl hij in een strafrechtelijke procedure is vrijgesproken van de hem tenlastegelegde overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.

6.1.    Het recht op een eerlijk proces is neergelegd in artikel 6 van het EVRM. Een onderdeel van een eerlijk proces is de zogenaamde onschuldpresumptie, die in het tweede lid van artikel 6 van het EVRM is opgenomen. Dit houdt in dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. De reikwijdte van deze bepaling is niet beperkt tot strafrechtelijke procedures, maar kan zich in een voorkomend geval uitstrekken tot een bestuursrechtelijke procedure, indien de geschilpunten in die procedure voortvloeien uit en samenhangen met een strafrechtelijke procedure. Deze situatie kan zich niet alleen voordoen tijdens een strafrechtelijke procedure, maar ook na het staken van de strafrechtelijke procedure of na een vrijspraak. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (bijvoorbeeld het arrest van 23 oktober 2014 in de zaak Tadeu tegen Portugal, ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510) blijkt dat wanneer een dergelijke samenhang tussen de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedure wordt vastgesteld, dat op zichzelf niet voldoende is voor de conclusie dat vrijspraak door de strafrechter er aan in de weg staat dat in een latere bestuursrechtelijke procedure de gedragingen waarvan de betrokkene is vrijgesproken - als gevolg van minder strenge bewijsregels of op grond van aanvullend bewijs - voldoende aannemelijk worden gemaakt, mits de bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten door hun optreden, de motivering van hun beslissing of de door hen gebruikte bewoordingen geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in de strafzaak werd verweten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3148).

6.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bestaat er in dit geval samenhang tussen de strafrechtelijke en de bestuursrechtelijke procedure, omdat de tenlastelegging waarvan de politierechter [appellant] heeft vrijgesproken gebaseerd is op feiten die hebben geleid tot het besluit tot het opleggen van de last onder bestuursdwang. Aan de last onder bestuursdwang heeft de burgemeester namelijk ten grondslag gelegd dat hij het aannemelijk acht dat [appellant] zich schuldig maakt aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet, terwijl de politierechter het in een later stadium niet bewezen heeft geacht dat [appellant] deze bepaling heeft overtreden. De rechtbank heeft echter terecht geoordeeld dat de burgemeester tot een andere conclusie mocht komen dan de politierechter, omdat hij zijn besluit voor een belangrijk deel heeft gebaseerd op informatie waarover de politierechter niet beschikte, namelijk het politierapport van 5 februari 2020. Hierbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat in het politierapport is onderbouwd dat de aangetroffen goederen geschikt zijn voor grootschalige en professionele hennepteelt, terwijl de politierechter wegens het ontbreken van deze onderbouwing [appellant] heeft vrijgesproken. Met dit oordeel heeft de rechtbank geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak van wat [appellant] in de strafzaak werd verweten.

6.3.    Gelet op het bovenstaande is geen sprake van strijd met de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM.

Het betoog slaagt niet.

7.       Wat [appellant] in het kader van de onschuldpresumptie verder heeft aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.

9.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. H. Benek en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Den Ouden
voorzitter

w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024

190-1032

BIJLAGE | Wettelijk kader

Opiumwet

Artikel 11a

Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

a.       een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

b.       een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

[…]

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)

Artikel 6. Recht op een eerlijk proces

[…]

2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.

[…]