Uitspraak 200100132/1


Volledige tekst

200100132/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Zierico B.V.", gevestigd te Den Haag, en anderen, (verder te noemen: Zierico B.V. e.a.),
2. de stichting "Stichting Het Heilige Geesthofje", gevestigd te Den Haag, (verder te noemen: de stichting Het Heilige Geesthofje),
3. [appellant], wonend te [woonplaats],
4. de vereniging "Vereniging van Raamexploitanten", gevestigd te Den Haag, en [appellant] (verder te noemen: de vereniging van raamexploitanten e.a.),
5. [appellant], wonend te [woonplaats] [land], en [appellant],
appellanten,

en

gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2000 heeft de gemeenteraad van Den Haag, op voorstel van burgemeester en wethouders van 4 april 2000, de bestemmingsplannen “Rivierenbuurt, derde herziening (Geleenstraat/Hunsestraat)”, “Centrum-Zuid, vijfde herziening (Doubletstraat/Zuidwal)” en het stadsvernieuwingsplan “Schilderswijk-Centrum, zevende herziening (Poeldijksestraat)” vastgesteld. Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aangehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 28 november 2000, kenmerk DRGG/ARB/00/4641A, beslist omtrent de goedkeuring van deze plannen. Het besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben Zierico B.V. e.a. bij brief van 4 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, de stichting Het Heilige Geesthofje bij brief van 16 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2001, [appellant sub 3] bij brief van 9 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2001, de vereniging van raamexploitanten e.a. per faxbericht van 12 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, en [appellanten sub 5] bij brief van 13 februari 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld hebben verweerders geen verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2002, waar
de stichting Het Heilige Geesthofje, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door P. Severijns, ambtenaar van de provincie,
zijn verschenen.
Voorts zijn mr. W. van Donk en J.J. Brouwer, ambtenaren van de gemeente, namens de gemeenteraad van Den Haag, daar gehoord.
Zierico B.V. e.a. en de vereniging van raamexploitanten e.a. zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Ter zitting is door de vertegenwoordigers van de gemeenteraad verklaard dat zal worden meegewerkt aan de aanpassing van de planologische regelingen wat betreft het hoekpand Doubletstraat 1/Paviljoensgracht 129, grenzend aan het Rijksmonument het Heilige Geesthofje. De stichting Het Heilige Geesthofje heeft hierop haar beroep voorzover dit betrekking heeft op de bestemming van dit pand ingetrokken.

2. Overwegingen

2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.

2.2. De bestemmingsplannen en het stadsvernieuwingsplan zien op de zogenoemde prostitutiestraten Geleenstraat/Hunsestraat, Doubletstraat en Poeldijksestraat en op de panden aan de Zuidwal die grenzen aan de achterzijde van de percelen aan de Doubletstraat. Met deze plannen wordt beoogd de raamprostitutie te reguleren en, voorzover het betreft het stadsvernieuwingsplan, een andere functie aan het gebied te geven.

Ontvankelijkheid

2.3. Omtrent de ontvankelijkheid van de beroepen van de stichting Het Heilige Geesthofje, [appellant sub 3] en de vereniging van raamexploitanten e.a. overweegt de Afdeling het volgende.

De door de stichting Het Heilige Geesthofje in beroep aangevoerde grond gericht tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan “Centrum-Zuid, vijfde herziening (Doubletstraat/Zuidwal)” wat betreft de bestemming “Prostitutiebedrijven” van de percelen aangrenzend aan het hofje, steunt niet op een door haar bij de gemeenteraad ingediende zienswijze.

De door [appellant sub 3] in beroep aangevoerde grond gericht tegen de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan wat betreft het uitvoeringsschema steunt niet op een door hem bij de gemeenteraad ingediende zienswijze en niet op door hem bij verweerders ingebrachte bedenkingen.

De door de vereniging van raamexploitanten e.a. in beroep aangevoerde gronden gericht tegen de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan wat betreft het uitvoeringsschema, en gericht tegen de goedkeuring van de bestemmingsplannen, wat betreft de inventarisatiestaat en de overgangsregeling in artikel 5, eerste lid van de planvoorschriften, steunen niet op een door hen bij de gemeenteraad ingediende zienswijze en niet op door hen bij verweerders ingebrachte bedenkingen.

Ingevolge artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27 eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en, wat betreft het stadsvernieuwingsplan artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing in samenhang met genoemde artikelen, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze en voorzover dit een grondslag heeft in bij gedeputeerde staten tegen het vastgestelde plan ingebrachte bedenkingen. Dit is slechts anders voorzover het plan gewijzigd is vastgesteld, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig zienswijzen en/of bedenkingen in te brengen.

Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van de stichting Het Heilige Geesthofje, [appellant sub 3] en van de vereniging van raamexploitanten e.a. in zoverre niet-ontvankelijk.

2.4. Aan de orde is het geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van twee bestemmingsplannen en een stadsvernieuwingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht en, wat betreft het stadsvernieuwingsplan artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing in samenhang met genoemde artikelen, rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of de plannen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat de plannen en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van de plannen overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

De beroepen van Zierico B.V. e.a. en de vereniging van raamexploitanten e.a.

2.5. Zierico B.V. e.a. en de vereniging van raamexploitanten e.a. hebben bezwaar tegen de goedkeuring van de plannen voorzover hierin beperkingen worden gesteld aan de mogelijkheden van (raam)prostitutie.

2.5.1. Blijkens de plantoelichting heeft de gemeenteraad besloten de (raam)prostitutie in de Poeldijksestraat niet langer toe te staan en deze te concentreren in de Doubletstraat en de Geleenstraat/Hunsestraat. Voorts is besloten in deze straten het bestaande aantal vitrines en werkkamers vast te leggen en geen uitbreiding of intensivering van de bedrijfsvoering toe te staan. De gemeenteraad heeft hiertoe overwogen dat het prostitutiebeleid zoals dit in 1984 in de nota “Prostitutie en Stadsvernieuwing“ is vastgesteld aanpassing behoefde. Dit beleid was gericht op het concentreren van de raamprostitutie in de Poeldijksestraat, de Doubletstraat en de Geleenstraat/Hunsestraat, waarin na beëindiging van de raamprostitutie in andere straten in 1986 ongeveer 300 ramen in exploitatie waren. In de jaren negentig zag de gemeenteraad zich geconfronteerd met een toeneming van criminaliteit en overlast met name op en rond het Oranjeplein en op de koppen van en in de Poeldijksestraat. Maatregelen en een aanwijzing van de Stationsbuurt en het Oude Centrum als noodgebied hebben geen verbetering in deze situatie gebracht. Mede naar aanleiding hiervan is het voornemen ontstaan structurele maatregelen te treffen met betrekking tot de omvang en exploitatie van de raamprostitutie en de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de omliggende buurten. In 1999 is het “Plan van Aanpak Raamprostitutie” door de gemeenteraad vastgesteld. Voor de beëindiging van de raamprostitutie in de Poeldijksestraat is onder meer gekozen omdat vanwege de handhavingsproblemen in verband met criminaliteit en overlast voor de omgeving werd gevreesd voor een blijvend onbeheersbare situatie. Hierbij is tevens gewezen op de overlast in de verbindingsroute tussen de Poeldijksestraat en de Doubletstraat. Daarnaast is het voornemen ontstaan de leefbaarheid in het gebied te verbeteren door de herontwikkeling van de Stationsbuurt tot woon- en uitgaansbuurt. De aanwezigheid van de Haagse Hogeschool en het station Hollands Spoor als entree voor de binnenstad wordt hierbij tevens van belang geacht.

2.5.2. Verweerders hebben in hetgeen appellanten op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding gezien de plannen in strijd met een goede ruimtelijke ordening of in strijd met het recht te achten en hebben hieraan in zoverre goedkeuring verleend.

2.5.3. Verweerders hebben naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de keuze van de gemeenteraad om de raamprostitutie in de Poeldijksestraat te beëindigen en om in de andere straten geen mogelijkheden te bieden voor uitbreiding niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. Zij overweegt daartoe dat zij het gemeentelijke beleid, zoals hiervoor is aangehaald, niet onredelijk acht. De stelling van appellanten dat problemen met de handhaving van de openbare orde niet door middel van een planherziening kunnen worden opgelost volgt de Afdeling niet. Het verwezenlijken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is een ruimtelijk relevant belang dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een stadsvernieuwingsplan dient te worden betrokken. Verweerders hebben dan ook betekenis mogen toekennen aan de door de gemeenteraad nagestreefde vergroting van de leefbaarheid. In dit verband is van belang dat aannemelijk is geworden dat maatregelen in het kader van handhaving van de openbare orde – gelet op hetgeen in het verleden op dit gebied is ondernomen - niet afdoende zijn om de overlast te beperken.

Voorzover appellanten hebben gesteld dat door het niet toestaan van enige uitbreidingsmogelijkheid in de Doubletstraat en de Geleenstraat/Hunsestraat te beperkte ruimte wordt geboden aan (raam)prostitutie binnen de gemeente overweegt de Afdeling dat met name in de Doubletstraat leegstand van prostitutiepanden is ontstaan.

Voorzover appellanten daarnaast bezwaar hebben tegen het in artikel 7 van de planvoorschriften behorende bij de bestemmingsplannen opgenomen gebruiksverbod omdat in het verleden grote investeringen zijn gedaan overweegt de Afdeling dat de bestaande (raam)prostitutiebedrijven in de Doubletstraat en de Geleenstraat/Hunsestraat in de plannen met deze functie zijn opgenomen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de eventuele nadelige invloed van de bestemmingsplannen op de waarde van deze panden zo groot zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen. Wat betreft de sanering van de bedrijven in onder meer de Poeldijksestraat is voorts in de exploitatie-opzet rekening gehouden met de aankoop van de desbetreffende panden al dan niet op basis van onteigening. Blijkens de stukken zullen de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden schadeloos worden gesteld en is hiervoor een haalbaarheidsstudie opgezet. De dekking van het negatieve saldo is voorts opgenomen in de Meerjarenprogramma’s.

2.5.4. Zierico B.V. e.a. zijn subsidiair van mening dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het stadsvernieuwingsplan omdat het maximum aantal bouwlagen, de diepte van de bebouwing, en de vloeroppervlakte en de hoogte van bijgebouwen te gering zijn. In dit verband verzetten zij zich eveneens tegen de in het plan op deze punten opgenomen vrijstellingsmogelijkheden. Daarnaast kunnen zij zich niet verenigen met de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan wat betreft de bestemming “Verblijfsstraat” en, in verband hiermee, met artikel 5 van de planvoorschriften alsmede met de in artikel 6 van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

2.5.5. Blijkens de stukken heeft de gemeenteraad in het stadsvernieuwingsplan gekozen voor woningbouw in twee bouwlagen en een kap met een maximale diepte van 10 meter omdat hiermee aansluiting wordt gevonden bij de bebouwde omgeving. Voorts wordt wenselijk geacht het dicht bouwen van de achtererven te voorkomen door geen verdere uitbreiding van de bebouwing over het achterterrein toe te staan, met uitzondering van een bijgebouw in de vorm van een berging. In verband met de flexibiliteit is een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van drie bouwlagen met een kap dan wel een terug liggende vierde bouwlaag en voor een diepte tot 12 meter. Voor de bestemming “Verblijfsstraat” is blijkens de stukken gekozen om de gebruiksfunctie van de straat aan te geven. De wijzigingsbevoegdheid is voorts opgenomen om de woonbestemming te kunnen wijzigen in de bestemming “Verblijfsstraat” indien en voorzover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van een stedenbouwkundig plan ter vervanging van het schoolgebouw ter plaatse.

2.5.6. Verweerders hebben in hetgeen appellanten op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of in strijd met het recht te achten en hebben hieraan in zoverre goedkeuring verleend. Zij hebben hiertoe onder meer overwogen dat de bebouwingsregelingen passen binnen het stedelijke karakter van de Poeldijksestraat en omgeving en geen onredelijke beperkingen opleggen aan appellanten. Voorts kunnen zij instemmen met de bestemming “Verblijfsstraat” en de wijzigingsbevoegdheid omdat de straat dient ter ontsluiting van de te verwezenlijken woningen en de openbare functie van de straat gehandhaafd blijft.

2.5.7. De Afdeling overweegt dat appellanten het standpunt van de gemeenteraad en verweerders dat de bebouwingsregelingen aansluiten bij de bebouwde omgeving niet hebben betwist. Evenmin hebben appellanten redenen aangevoerd waarom desondanks ruimere bouwmogelijkheden dienen te worden geboden. Daarnaast hebben appellanten niet duidelijk gemaakt om welke reden ten onrechte de bestemming “Verblijfsstraat” is toegekend. Voorzover met dit bezwaar is bedoeld dat de straat een openbare weg dient te blijven overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de bestemmingsregeling in artikel 5 van de planvoorschriften tot gevolg heeft dat de straat niet langer een openbaar karakter heeft. Voorts hebben appellanten niet aangegeven waarom de wijzigingsbevoegdheid in artikel 6 van de planvoorschriften ten onrechte is gekoppeld aan het criterium dat van deze bevoegdheid eerst gebruik kan worden gemaakt indien en voorzover dit noodzakelijk is ter uitvoering van een stedenbouwkundig plan ter vervanging van het schoolgebouw ter plaatse.

Gelet op al het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het stadsvernieuwingsplan op deze punten niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening.

2.5.8. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan de plannen.

De beroepen van Zierico B.V. e.a. en de vereniging van raamexploitanten e.a. zijn, voorzover ontvankelijk, ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.6. [Appellant sub 3] heeft aangevoerd dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het stadsvernieuwingsplan nu daarin ten behoeve van de percelen aan de Parallelweg 1 en 4 geen horecabestemming is opgenomen.

2.6.1. De gemeenteraad heeft besloten gebruik voor horecadoeleinden in de Poeldijksestraat inclusief de hoekpanden Poeldijksestraat/Parallelweg niet langer toe te staan in verband met de keuze voor herinrichting van het gebied als woongebied. Gebruik voor horecadoeleinden in dit gebied wordt niet passend geacht gelet op het streven naar verbetering van het woon- en leefklimaat rond de Poeldijksestraat. De gemeenteraad heeft in dit verband gewezen op het horecabeleid dat inhoudt het concentreren van horeca in een aantal gebieden en het niet langer toestaan van bestaande horeca die is gevestigd op uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenste locaties dan wel locaties waar horeca een ongunstige uitstraling op de omgeving heeft.

2.6.2. Verweerders hebben in de bezwaren van appellant geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben hieraan in zoverre goedkeuring verleend.

2.6.3. De Afdeling ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. Het horecabeleid acht zij in het algemeen niet onredelijk. Gebleken is dat de desbetreffende percelen aan de Parallelweg niet in een horecaconcentratiegebied liggen. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de locatie in verband met het streven tot verbetering van het woon- en leefklimaat rond de Poeldijksestraat en de herinrichting van dit gebied niet in redelijkheid kan worden aangemerkt als een locatie waar horeca een ongunstige uitstraling op de omgeving heeft. Verweerders hebben in dit verband tevens in redelijkheid betekenis kunnen toekennen aan het belang dat de gemeenteraad hecht aan een duidelijke functionele scheiding. Dat de percelen in de nabijheid van het zogenoemde concentratiegebied Stationsplein liggen maakt dit niet anders.

2.6.4. Gelet op al het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep van [appellant sub 3] is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 5]

2.7. [Appellanten sub 5] hebben aangevoerd dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan “Centrum-Zuid, vijfde herziening (Doubletstraat/Zuidwal)” voorzover daarin op de percelen [locaties] het gebruik ten behoeve van bedrijven en detailhandel niet is toegestaan. Meer specifiek zijn zij van mening dat een seksshop geen negatieve invloed heeft op de omgeving. Zij hebben voorts bezwaar tegen de in de artikelen 8, 9, 10 en 14 van de planvoorschriften opgenomen regelingen.

2.7.1. De gemeenteraad heeft besloten de [locatie] een woonfunctie te geven waarbinnen uitsluitend een aan huis gebonden beroep of bedrijf is toegestaan. Blijkens de plantoelichting is hiertoe overgegaan om een negatieve invloed vanuit de Doubletstraat op de omgeving tegen te gaan. Vanwege de beëindiging van de (raam)prostitutie in de Poeldijksestraat wordt verwacht dat de druk op de Doubletstraat zal toenemen. Hierdoor zal de druk op met name de [locatie], waar de panden in de bestaande situatie grotendeels al worden gebruikt ten behoeve van wonen, eveneens kunnen toenemen en een ongewenste uitbreiding van activiteiten kunnen ontstaan. Detailhandelvestigingen aan de [locatie] acht de gemeenteraad voorts in strijd met het gemeentelijke detailhandelbeleid. Dit beleid is gericht op het tegengaan van verspreide winkelvestigingen in verband waarmee concentratiegebieden voor detailhandel zijn aangewezen.

2.7.2. Verweerders hebben in de bezwaren van appellanten geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening dan wel anderszins in strijd met het recht te achten en hebben hieraan in zoverre goedkeuring verleend. Zij hebben hiertoe onder meer overwogen dat de seksshop midden in de woonbestemming ligt. De invloed van deze functie op de omgeving wordt niet verenigbaar geacht met de woonfunctie. Daarnaast onderschrijven zij de vrees van de gemeenteraad dat de verwachte druk op de Doubletstraat aan prostitutie verwante bedrijvigheid op de [locatie] zou kunnen aantrekken.

2.7.3. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. Zij overweegt daartoe dat aannemelijk is geworden dat het toelaten van een seksshop in de woonomgeving gelet op de nabijheid van de Doubletstraat en de druk die naar verwachting op deze straat zal ontstaan niet strookt met, althans niet bijdraagt aan het streven tot vergroting van de leefbaarheid. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de vrees voor het aantrekken van aan prostitutie verwante bedrijvigheid op de [locatie] zonder grond is. Daarnaast acht de Afdeling het gemeentelijke beleid tot concentratie van detailhandel in winkelgebieden, in gevallen als deze, niet onredelijk.

2.7.4. Wat betreft het bezwaar van appellanten tegen het ontbreken van criteria in de artikelen 8 en 9 van de planvoorschriften om te bepalen of bedrijfsactiviteiten in hindercategorie 3 van de Staat van inrichtingen naar aard en omvang gelijk zijn te stellen aan bedrijfsactiviteiten onder hindercategorie 2 overweegt de Afdeling dat de indeling in categorieën samenhangt met de van deze bedrijven te verwachten milieuhinder. Het in artikel 8 gebruikte begrip ‘naar aard en omvang gelijk te stellen’ dat in dat verband dient te worden gelezen acht de Afdeling niet zo vaag dat voor het bepalen hiervan geen objectieve toets mogelijk is.

2.7.5. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat vanwege de term ‘aanverwante activiteiten’ niet duidelijk is welke bedrijvigheid al dan niet is toegestaan binnen de bestemming “Wonen (Wo)”, zoals appellanten hebben aangevoerd.

Ingevolge artikel 10, eerste lid van de planvoorschriften past binnen de gronden bestemd voor “Wonen (Wo)” het gebruik voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf waarbij in een deel van de woning of het bijgebouw bedrijfs- of beroepsactiviteiten worden uitgeoefend. Voorts is in dit artikel bepaald dat (raam)prostitutiebedrijven en aanverwante activiteiten niet zijn toegestaan. In artikel 1 van de planvoorschriften (Begripsbepalingen) wordt omschreven wat onder een ‘aan huis gebonden beroep’ en onder een ‘aan huis gebonden bedrijf’ dient te worden verstaan.

Gelet op deze uitvoerige beschrijving, is voldoende duidelijk welke bedrijvigheid binnen de woonfunctie is toegestaan.

2.7.6. Voor zover appellanten daarnaast bezwaar maken tegen de bepaling dat het overgangsrecht niet van toepassing is op gebruik dat reeds strijdig was met het voorheen geldende bestemmingsplan overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat het hier gaat om een in bestemmingsplannen gebruikelijke regeling. Niet is gebleken dat het opnemen van deze regeling in dit geval onaanvaardbaar zou zijn. Het argument van appellanten, dat niet duidelijk is wat de gevolgen zijn voor het geval het gemeentebestuur bepaald gebruik ten onrechte als illegaal zou aanmerken, ziet op de al dan niet juiste uitvoering van het bestemmingsplan hetgeen in deze procedure niet aan de orde is.

2.7.7. Gelet op al het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep van [appellanten sub 5] is ongegrond.

Het beroep van de stichting Het Heilige Geesthofje

2.8. De stichting Het Heilige Geesthofje heeft bezwaar tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan “Centrum-Zuid, vijfde herziening (Doubletstraat/Zuidwal)” voorzover in het [hoekpand] welzijnsvoorzieningen kunnen worden gevestigd. Daarnaast is appellante van mening dat op de plankaart niet duidelijk is weergegeven dat het hofje buiten de plangrenzen valt.

2.8.1. De gemeenteraad heeft overwogen dat nadere besluitvorming zal plaatsvinden omtrent de verwerving en de stedenbouwkundige invulling van het hoekpand. De bestemming “Gemengde doeleinden en Wonen (GD+Wo)” waarbinnen naast een politiepost, dienstverlening en bedrijfsgebouwen ook welzijnsvoorzieningen (gezondheidscentrum) zijn toegestaan is opgenomen om een geleidelijke overgang mogelijk te maken van de bestemming prostitutiedoeleinden naar andere bestemmingen in de omgeving in het kader van het tegengaan van overlast.

2.8.2. Verweerders hebben in de bezwaren van appellante geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening dan wel anderszins in strijd met het recht te achten en hebben hieraan in zoverre goedkeuring verleend.

2.8.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid het standpunt hebben kunnen innemen dat het plan op dit punt niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. Zij acht de overwegingen die tot de keuze van de gemeenteraad voor het tevens mogelijk maken van welzijnsvoorzieningen ter plaatse hebben geleid niet onredelijk. Voorzover appellante vreest dat door het toestaan van welzijnsvoorzieningen (gezondheidscentrum) een zogenoemde hangplek ontstaat met de daarbij behorende overlast overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is geworden dat eventuele overlast op deze plaats niet afdoende met maatregelen in het kader van het handhaven van de openbare orde kan worden voorkomen.

2.8.4. Wat betreft het bezwaar tegen de op de plankaart weergegeven plangrens overweegt de Afdeling voorts dat ter zitting door de vertegenwoordiger van de gemeenteraad onweersproken is gesteld dat deze grens overeenkomt met de grens tussen de muren van het hofje en de percelen van de Doubletstraat.

2.8.5. Gelet op al het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.

Het beroep van de stichting Het Heilige Geesthofje is, voorzover ontvankelijk, ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de stichting Het Heilige Geesthofje, voorzover dit ziet op de goedkeuring van het bestemmingsplan “Centrum-Zuid, vijfde herziening (Doubletstraat/Zuidwal)” wat betreft de bestemming “Prostitutiebedrijven”, het beroep van [appellant sub 3] voorzover dit ziet op de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan wat betreft het uitvoeringsschema, en het beroep van de vereniging van raamexploitanten e.a., voorzover dit ziet op de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan wat betreft het uitvoeringsschema, en voorzover dit ziet op de goedkeuring van de bestemmingsplannen wat betreft de inventarisatiestaat en de overgangsregeling in artikel 5, eerste lid van de planvoorschriften, niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van Zierico B.V. e.a., de stichting Het Heilige Geesthofje, [appellant sub 3], de vereniging van raamexploitanten e.a., en [appellanten sub 5], voorzover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002

317.