Uitspraak 202400641/2/R4


Volledige tekst

202400641/2/R4.
Datum uitspraak: 26 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,

en

de raad van de gemeente Montfoort,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "De Bleek fase 1, Montfoort" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een reactie op het verzoek ingediend.

[verzoeker] heeft daarop gereageerd en nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 17 april 2024, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. T.I. van Stelten, rechtsbijstandverlener in Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, advocaat in Baarn, J.P.H. Chatrou en M. Alkilic, zijn verschenen. Verder is op de zitting BPD Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat in Baarn, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het bestemmingsplan maakt met ongeveer 210 woningen, waaronder vier woonwagenstandplaatsen, de eerste fase van het woningbouwproject De Bleek in Montfoort mogelijk. In de gehele ontwikkeling van De Bleek zijn ongeveer 500 woningen voorzien.

3.       [verzoeker] heeft voorheen in de gemeente Montfoort gewoond en wil in die gemeente in aanmerking komen voor een standplaats voor een woonwagen. Hij voert aan dat het bestemmingsplan in te weinig standplaatsen voorziet en dat als het plan in werking treedt grondposities voor woningbouw kunnen worden vergeven wat de mogelijkheid van meer standplaatsen, zowel koop als huur, in het plangebied illusoir zal maken. In dat geval wordt afbreuk gedaan aan zijn aanspraken op een plaats voor een woonwagen. [verzoeker] wijst erop dat het College voor de Rechten van de Mens op 4 oktober 2022 heeft geoordeeld dat de gemeente Montfoort discrimineert door hem geen reëel zicht te bieden op een woonwagenstandplaats.

4.       De raad is van mening dat het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [verzoeker] in de weg staat.

4.1.    [verzoeker] heeft op de zitting gesteld dat het hem om zijn eigen belang gaat om een standplaats te verkrijgen. Hij komt niet - primair - op voor een algemeen belang van woonwagenbewoners bij voldoende standplaatsen.

4.2.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

4.3.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

4.4.    De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de bodemprocedure wegens het relativiteitsvereiste niet aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van [verzoeker] toekomt. [verzoeker] beroept zich op de algemene norm van een goede ruimtelijke ordening. Voldoende standplaatsen kunnen in zijn algemeenheid onder die norm vallen. Voor zo’n algemeen belang kan [verzoeker] echter niet opkomen. Verder houdt zijn persoonlijke belang om de beschikking over een standplaats te verkrijgen in dit geval geen verband met genoemde norm. Er valt geen concreet belang aan te wijzen dat voor [verzoeker] is betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Hij heeft geen grondposities in het plangebied en woont op grote afstand. De voorzieningenrechter verwacht dat de Afdeling in de hoofdzaak zal oordelen dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij het vaststellingsbesluit. Omdat hij wel een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht, ontleent hij zijn beroepsrecht alleen aan zijn belang bij de behartiging van zijn recht op inspraak. Hij kan dan ook alleen opkomen voor de behartiging van dat recht. Zijn beroepsgronden zien niet op zijn recht op inspraak en strekken daarom niet tot de bescherming van het belang waarvoor hij in deze procedure kan opkomen. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4422, onder 12.2, eerste gedeelte.

Gelet hierop, zal het beroep van [verzoeker] er waarschijnlijk niet toe leiden dat het plan wordt vernietigd. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst hij het verzoek af.

5.       De voorzieningenrechter ziet aanleiding om overigens nog het volgende te overwegen. Met het bestemmingsplan en het onderliggende beleid beoogt de raad tegemoet te komen aan wat het College voor de Rechten van de Mens in 2022 heeft geoordeeld. Uit dat oordeel volgt niet dat [verzoeker] rechtens aanspraak kan maken op een standplaats in de gemeente Montfoort. De voorzieningenrechter ziet verder ook niet in dat met de mogelijkheid van vier nieuwe woonwagenstandplaatsen of andere regels in het bestemmingsplan discriminatoir wordt gehandeld jegens [verzoeker] en dat de raad om die reden zijn persoonlijke belangen had moeten meewegen. [verzoeker] kan zijn belangen dienen, door zich voor een standplaats in te schrijven.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Bechinka
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024

371