Uitspraak 200106140/1


Volledige tekst

200106140/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. burgemeester en wethouders van Amstelveen,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 2 november 2001 in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats]

en

appellanten sub 1.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 1999 hebben appellanten sub 1 (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woonhuis op het perceel [locatie].

Bij besluit van 22 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders, het daartegen door [verzoeker] en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 10 februari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 2 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van burgemeester en wethouders van 27 juli 1999 herroepen en alsnog de gevraagde bouwvergunning geweigerd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 12 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2001, en appellant sub 2 bij brief van 11 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2001, hoger beroep ingesteld. Burgemeester en wethouders hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 9 januari 2001. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 10 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 20 februari 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en appellant sub 2 in persoon, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. M.B. Koetser, advocaat te Amsterdam.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.

Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. Blijkens de stukken is [vergunninghouder] de aanvrager van de bouwvergunning en is die bij het primaire besluit van 27 juli 1999 aan haar verleend. Appellant sub 2 heeft als zijn belang gesteld dat hij bewoner is van de woning gesitueerd op het naastgelegen perceel[locatie sub 2] en dat hij (wederom) eigenaar is van het daarvan kadastraal afgesplitste perceel, waarop het bouwplan is voorzien. Dat maakt hem naar het oordeel van de Afdeling echter geen rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de in de aangevallen uitspraak opgenomen beslissing tot weigering van de bouwvergunning. Hij heeft de bouwvergunning niet aangevraagd en is ook niet getreden in de positie van de aanvrager door overschrijving van de bouwvergunning op zijn naam. Het door hem gestelde belang is slechts een afgeleid belang. Derhalve is appellant sub 2 niet gerechtigd tot het instellen van hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.

Het hoger beroep van appellant sub 2 moet niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.3. Burgemeester en wethouders hebben, anders dan [verzoeker] meent, een processueel belang bij de onderhavige toetsing, reeds nu de aangevallen uitspraak strekt tot vernietiging van een door hen genomen besluit. Voor niet-ontvankelijk verklaring van hun hoger beroep bestaat dan ook geen grond.

2.4. Het bouwplan betreft een rietgedekt woonhuis met een oppervlakte van 127 m2, dat geprojecteerd is binnen het op de kaart van het bestemmingsplan “Westelijk Bovenland” aangegeven bouwvlak, waarbinnen reeds de woning van appellant sub 2 is gelegen, die 140,7 m2 meet.

Ingevolge het bestemmingsplan heeft de grond binnen het vermelde bouwvlak de bestemming “Woondoeleinden (Wv)”.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming aangewezen voor gebouwen ten behoeve van het wonen met inbegrip van bijbehorende al dan niet aangebouwde voorzieningen, zoals bergingen en andere bijgebouwen.

Ingevolge het tweede lid, voorzover thans van belang, gelden voor de in het eerste lid genoemde bouwwerken de volgende maxima:

hoofdgebouwen:

aantal bouwlagen : 2;

hoogte bouwlaag : 3.50 meter;

bouwhoogte : 11.00 meter;

bebouwd oppervlak per bouwvlak : 300 m2;

bijgebouwen:

(…);

bebouwd oppervlak per bouwvlak : 100 m2.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 10, van de planvoorschriften wordt onder bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar horende bouwwerken zijn toegelaten;

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 11, wordt onder bouwvlak verstaan: een op de plankaart door bouwgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangegeven waarop bouwwerken zijn toegelaten;

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 15, wordt onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

2.5. Burgemeester en wethouders betogen dat de rechtbank een verkeerde uitleg heeft gegeven aan het begrip “bouwvlak” door te overwegen dat het betrokken bouwvlak tevens als bouwperceel is op te vatten, waarop één hoofdgebouw is toegelaten. Volgens burgemeester en wethouders verzet het bestemmingsplan zich niet tegen de bouw van een tweede hoofdgebouw binnen het betrokken bouwvlak.

2.6. Dit betoog slaagt. Het begrip “bouwperceel” dient te worden onderscheiden van het begrip “bouwvlak”. De planvoorschriften, noch de toelichting daarop, bieden aanknopingspunten om te oordelen, zoals de rechtbank heeft gedaan, dat de planwetgever niet anders kan hebben bedoeld dan dat het betrokken bouwvlak hier tevens als bouwperceel heeft te gelden. Niet valt in te zien dat het onweersproken in het bestemmingsplan nagestreefde behoud van de openheid van de betrokken buurt niet zijn beslag heeft gekregen door het opnemen van de vermelde maximum aan oppervlaktematen voor hoofd- en bijgebouwen per bouwvlak.

2.7. Uit het vorenstaande volgt dat de door de rechtbank geconstateerde strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan zich niet voordoet. Ook anderszins is niet van strijdigheid met het bestemmingsplan gebleken. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de bouwvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan geweigerd moet worden. Nu dit de enige beroepsgrond van [verzoeker] vormde, moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft vernietigd. Zij heeft dan ook ten onrechte het primaire besluit herroepen en zelf voorzien.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep ongegrond verklaren.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van ir. G.M. Hogenhout niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep van burgemeester en wethouders gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 2 november 2001, AWB 00/2431 WW44 A 3;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002

27-378.