Uitspraak 202306010/1/R2 en 202306010/2/R2


Volledige tekst

202306010/1/R2 en 202306010/2/R2.
Datum uitspraak: 24 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te Strijbeek, gemeente Alphen-Chaam,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2023 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie A]" te Strijbeek vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.

[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 6 maart 2024, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. E.F. van Beusekom, rechtsbijstandverlener te Leusden, en het college, vertegenwoordigd door D.S. van Gils en H.A. van Strien, zijn verschenen. Verder is op zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpplan is op 28 maart 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.

Inleiding

2.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

3.       Het wijzigingsplan voorziet, voor een deel van het perceel [locatie A], in wijziging van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" in de bestemming "Wonen". Verder is voorzien in een bouwvlak. De strook grond aan de zuid- en westzijde krijgt de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden". Verder is aan delen van het perceel de bestemming "Groen - Landschapselement" toegekend.

4.       Dit wijzigingsplan is vastgesteld op basis van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.6.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Buitengebied Alpen-Chaam 2010" (hierna: het moederplan).

5.       [verzoekers] wonen aan de [locatie B] in Strijbeek. Hun perceel grenst direct aan het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met deze ontwikkeling en in het bijzonder niet met de strook grond die wordt bestemd als "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en die is gelegen ten noorden van hun perceel. Zij vrezen voor overlast, omdat door deze wijziging de agrarische activiteiten geconcentreerd zouden kunnen worden op deze strook, die is gelegen op korte afstand van hun perceel. Op grond van het moederplan kon namelijk het hele plangebied hiervoor worden gebruikt.

Toetsingskader

6.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.

6.1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Ingetrokken beroepsgrond

7.       De beroepsgrond van [verzoekers] over de wijzigingsvoorwaarde uit artikel 4.6.4, onder b, van de planregels van het moederplan, is op de zitting ingetrokken.

Artikel 4.6.4, onder d, van de planregels van het moederplan

8.       [verzoekers] betogen dat onvoldoende is gemotiveerd dat aan artikel 4.6.4, onder d, van de planregels van het moederplan is voldaan. Dat een intensieve veehouderij ter plaatse niet meer mogelijk is, zoals in de plantoelichting is vermeld, betekent volgens hen niet dat agrarische uitoefening van de gronden in de toekomst niet mogelijk is. Daarnaast hebben [verzoekers] op de zitting aangevoerd dat de strook met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" in verbinding staat met omliggende gronden, waardoor ook op die strook agrarische doeleinden makkelijk gerealiseerd kunnen worden.

8.1.    Op grond van artikel 4.6.4, onder d, van de planregels van het moederplan kan het college de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" wijzigen naar de bestemming "Wonen", indien het hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is.

8.2.    Het college stelt zich op het standpunt dat wordt voldaan aan artikel 4.6.4, onder d, van de planregels. Op de zitting heeft het college toegelicht dat met "de gronden" bedoeld wordt, de gronden die in het moederplan bestemd zijn als "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Met "agrarische doeleinden" worden volgens het college dus die doeleinden bedoeld zoals mogelijk binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". In de plantoelichting is vermeld dat de gronden niet langer als agrarische bedrijfslocatie in gebruik zijn en dat de initiatiefnemer, die ook eigenaar is van de gronden, met het wijzigingsplan het doel heeft om de gronden voor reguliere woondoeleinden in gebruik te nemen. Agrarisch hergebruik van de locatie door een volwaardig bedrijf is daarom volgens het college redelijkerwijs niet meer mogelijk.

8.3.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het niet direct duidelijk wat met "agrarische doeleinden" in de zin van artikel 4.6.4, onder d, van de planregels wordt bedoeld. Maar gelet op de plansystematiek kan het niet anders dan dat met "agrarische doeleinden" gebruik ten behoeve van het agrarische bedrijf wordt bedoeld. Een andere uitleg van deze voorwaarde is namelijk niet in lijn met de voorwaarde in artikel 4.6.4, onder b, van de planregels. Op grond van dit artikel moet de wijziging naar de bestemming "Wonen" namelijk gelijktijdig plaatsvinden met wijziging van de overige gronden naar onder andere de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden". Gelet op de samenhang van deze wijzigingsvoorwaarden kan het niet anders dan dat artikel 4.6.4, onder d, van de planregels zo gelezen moet worden dat hergebruik van de gronden ten behoeve van een agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet langer mogelijk is.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is. Hierbij mocht het college belang hechten aan de omstandigheid dat de agrarische activiteiten al voor langere tijd zijn beëindigd en dat geen milieuvergunning van kracht is voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2781, onder 6.3.

Het betoog slaagt niet.

Goede ruimtelijke ordening

9.       [verzoekers] betogen bovendien dat het wijzigingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Zij vinden dat hun belangen niet voldoende zijn meegewogen. Doordat de agrarische activiteiten geconcentreerd worden op de kleine strook met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden", gelegen direct langs hun perceel, vrezen zij voor overlast van agrarische activiteiten, bijvoorbeeld van koeien of trekkers. Zij hebben liever dat het hele plangebied een agrarische bestemming behoudt of dat de strook grond een woonbestemming krijgt. In dat laatste geval zouden de agrarische activiteiten zich afspelen aan de achterzijde van het plangebied, zo ver mogelijk bij hun perceel vandaan.

9.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht het college uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dit wijzigingsplan vaststellen. Het perceel ligt in het buitengebied en wordt omringd met agrarische bestemmingen. In een agrarische omgeving moet geur- of geluidsoverlast door agrarische activiteiten in bepaalde mate worden geduld. Daar komt bij dat het perceel onder het voorgaande bestemmingsplan ook een agrarische bestemming had, op grond waarvan reeds op het gehele perceel een veehouderij was toegestaan. In zoverre neemt de kans op de door [verzoekers] gevreesde overlast door het wijzigingsplan eerder af dan toe.

9.2.    Verder moet op grond van het landschappelijk inpassingsplan een elzensingel van 2 m breed tussen het perceel van initiatiefnemer en het perceel van [verzoekers] worden aangelegd. Aannemelijk is dat van deze elzensingel een afschermende werking zal uitgaan, waardoor de gevolgen die [verzoekers] kunnen ondervinden als gevolg van eventuele agrarische activiteiten of de aanwezigheid van enige stuks vee op de aangrenzende strook nog verder zullen worden beperkt. Daarnaast is het volgens het college in deze gevallen uit ruimtelijke overwegingen wenselijk en gebruikelijk om het bouwvlak voor de woonbestemming te verkleinen en aan de overige gronden een agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden toe te kennen. Het college heeft gelet hierop terecht niet aan het hele perceel een woonbestemming toegekend.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     Het beroep is ongegrond.

11.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep ongegrond;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

w.g. Kuijer
voorzieningenrechter

w.g. Nales
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024

680-1074

Bijlage

Artikel 4.6.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Correctieve herziening Buitengebied Alpen-Chaam 2010" luidt:

"4.6.4 Wijzigen naar bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

[…]

b.       Wijziging vindt gelijktijdig plaats met wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1' en 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2', waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende bestemmingen.

[…]

d.       Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is. […]"