Uitspraak 202202990/1/A2


Volledige tekst

202202990/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 1 april 2022 in zaak nr. 21/3230 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 heeft het college aan [wederpartij] een bestuurlijke boete opgelegd van € 12.500,00 wegens het zonder vergunning onttrekken of onttrokken houden van woonruimte aan de bestemming tot bewoning.

Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college het besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete gehandhaafd en de hoogte van de boete gewijzigd naar € 6.250,00.

Bij uitspraak van 1 april 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 juni 2021 vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de boeteoplegging, het besluit van 27 oktober 2020 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 15 juni 2021.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 januari 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.P. Beemster en W.L.C. Boelema, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A.J.F. de Jager, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 31 juli 2020 hebben toezichthouders van de gemeente Zandvoort geconstateerd dat de woning aan het [locatie] te Zandvoort (hierna: de woning) werd gebruikt voor toeristische verhuur. Het college heeft daarop bij het besluit van 27 oktober 2020 aan [wederpartij], eigenaar van de woning, een boete opgelegd van € 12.500,00. Het college heeft bij het besluit van 15 juni 2021 de boeteoplegging gehandhaafd, maar heeft het boetebedrag gewijzigd van € 12.500,00 naar € 6.250,00.

2.       Het college heeft de boete opgelegd omdat de woning volgens het college zonder de benodigde vergunning door de toeristische verhuur onttrokken of onttrokken gehouden is aan de bestemming tot bewoning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Hw). In dat artikel is bepaald dat dergelijke onttrekking zonder vergunning verboden is voor woonruimte die behoort tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk. Gelet op artikel 2, eerste lid, mag de gemeenteraad alleen van deze aanwijzingsbevoegdheid gebruik maken als dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte. De gemeenteraad van Zandvoort heeft in artikel 15, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Zuid Kennemerland/IJmond: Zandvoort 2019 (hierna: de Hv) alle woonruimte in Zandvoort aangewezen, waaronder dus ook de woning van [wederpartij].

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft bij de uitspraak van 1 april 2022 het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 15 juni 2021 gegrond verklaard. Zij heeft daarbij verwezen naar haar uitspraak van 24 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:11958, waarin zij artikel 15 van de Hv onverbindend heeft verklaard. Volgens de rechtbank kan daarom geen sprake zijn van overtreding van het verbod om de in dat artikel aangewezen woonruimte zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat het college de boete aan [wederpartij] niet heeft mogen opleggen.

Hoger beroep

4.       Volgens het college heeft de rechtbank artikel 15 van de Hv ten onrechte onverbindend verklaard en heeft het college de boete terecht opgelegd.

Hoger beroep tegen de uitspraak van 24 december 2021

5.       Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 24 december 2021. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1666, heeft de Afdeling op dat hoger beroep beslist en artikel 15 van de Hv getoetst aan artikel 2, eerste lid, van de Hw. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat de gestelde schaarste aan goedkope woonruimte in Zandvoort onvoldoende is onderbouwd. Daarmee is evenmin zorgvuldig onderbouwd dat de aanwijzing in artikel 15, eerste lid, van de Hv, waarmee de vergunningplicht als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder a, van de Hw op alle woonruimte in Zandvoort van toepassing is verklaard, noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Hw. Dat betekent dat de Afdeling als gevolg van een onzorgvuldige voorbereiding en ontoereikende motivering niet heeft kunnen beoordelen of artikel 15 van de Hv verenigbaar is met artikel 2, eerste lid, van de Hw. De Afdeling heeft daarom geoordeeld dat artikel 15 van de Hv in die zaak buiten toepassing moet worden gelaten.

Hoger beroep tegen de uitspraak van 1 april 2022

6.       Het college heeft in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 april 2022 geen aanvullende onderbouwing gegeven van de gestelde schaarste aan goedkope woonruimte in Zandvoort, ten opzichte van wat het college in hoger beroep tegen de uitspraak van 24 december 2021 heeft aangevoerd. Dat het college in hoger beroep heeft aangevoerd dat het complex waarin de woning van [wederpartij] is gelegen een hoogbouwcomplex is met daarin onder meer appartementen bestemd voor bewoning en schaarste zich met name in de appartementensector voordoet, is niet aan te merken als een onderbouwing van schaarste zoals op grond van artikel 2, eerste lid, van de Hw vereist is. De Afdeling oordeelt daarom onder verwijzing naar de onder 5 genoemde uitspraak van vandaag dat ook in deze zaak artikel 15 van de Hv buiten toepassing moet worden gelaten. De rechtbank is in haar uitspraak van 24 december 2021 tot een ander oordeel gekomen, namelijk dat artikel 15 van de Hv onverbindend is en zij heeft haar oordeel over de boeteoplegging aan [wederpartij] in de uitspraak van 1 april 2022 daarop gebaseerd. In zoverre slaagt het betoog van het college. Voor het oordeel over de boeteoplegging maakt dit evenwel geen verschil. Aangezien artikel 15 van de Hv in deze zaak buiten toepassing moet worden gelaten, kan geen sprake zijn van overtreding door [wederpartij] van het verbod om de in dat artikel aangewezen woonruimte zonder vergunning aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college de boete aan [wederpartij] niet heeft mogen opleggen. In zoverre slaagt het betoog van het college niet.

Slotsom

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, met verbetering van de gronden waarop zij rust.

8.       Het college moet de proceskosten van [wederpartij] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.       bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.K. van de Riet, griffier.

w.g. Borman
voorzitter

w.g. Van de Riet
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024

994