Uitspraak 202300563/1/A2


Volledige tekst

202300563/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Holland van 16 december 2022 in zaak nr. 22/1468 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 31 januari 2022 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2024, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.L. Mens, advocaat te Hoofddorp, is verschenen. Het college is met bericht van verhindering niet verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend en het college verzocht om schriftelijke inlichtingen te geven.

Het college heeft schriftelijke inlichtingen verstrekt. [appellante] heeft daarop gereageerd.

Geen van de partijen heeft binnen de door de Afdeling gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb bepaald dat een nadere behandeling op een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] en haar familie zijn in 2016/2017 vanuit Syrië naar Nederland gevlucht. In 2018 zijn zij vanuit het AZC doorgestroomd naar een door het college toegewezen vijfkamer huurwoning met een oppervlakte van 95 m2. Het gezin telde toen tien personen: [appellante], haar vader en moeder, een broer en zes zussen van verschillende leeftijden. [appellante] was toen al meerderjarig. [appellante] heeft op 6 augustus 2021 een urgentieverklaring aangevraagd daags nadat zij is bevallen van een dochter. In haar aanvraag en in bezwaar heeft [appellante] toegelicht dat de woning al vanaf het begin te klein was voor het gezin. De woonsituatie is te druk en niet leefbaar, zeker nu ze is bevallen van een kind. Daarbij ervaren zij en haar familie sociaal-psychische klachten als gevolg van de woonsituatie. Inmiddels is een van de zussen van [appellante] met haar kind verhuisd naar Duitsland en bestaat het gezin nu uit negen personen, waaronder [appellante] en haar kind.

2.       Het college heeft de aanvraag afgewezen op grond van de algemene weigeringsgronden van artikel 2.5.5, eerste lid, onder b en c, (hierna: weigeringsgrond b en weigeringsgrond c) van de Huisvestingsverordening Haarlemmermeer 2018 Eerste Wijziging, versie zoals die gold ten tijde van de aanvraag, (hierna: Huisvestingsverordening 2018) en paragraaf 2.2, onder b en c, van de Beleidsregels urgentieregeling 2018 (hierna: Beleidsregels 2018). Volgens het college is op zichzelf staand geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van de aanvrager te klein is behuisd en had [appellante] haar huisvestingsprobleem kunnen voorkomen omdat zij had kunnen voorzien dat het krijgen van een kind de woonruimte in haar situatie nog beperkter zou maken. Het college heeft opgemerkt dat het duidelijk is dat door het aantal mensen in de woning onrust heerst en dat de baby’s van [appellante] en haar zus de overige gezinsleden vaak ’s nachts wakker houden, waardoor vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen ontstaan. Het college heeft er echter op gewezen dat dit geen problemen zijn als bedoeld in artikel 2.5.8a, tweede lid, onder a, van de Huisvestingsverordening 2018 en paragraaf 3.3.2, van de Beleidsregels 2018, omdat geen sprake is van een zeer ernstige bedreiging van de lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid van [appellante] of haar kind. Daarbij heeft het college verwezen naar het mondelinge advies van 13 september 2021 en het schriftelijke advies van 26 januari 2022 van een arts van Argonaut. Het college heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen. Ook voldoet [appellante] volgens het college niet aan de voorwaarden voor een tijdelijke Midstay-urgentie.

3.       De toepasselijke regelgeving staat in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep en de beoordeling daarvan

Algemene weigeringsgronden en sociaal-medische urgentie

4.       [appellante] betoogt naar het oordeel van de Afdeling terecht dat de rechtbank paragraaf 2.2, onder b, van de Beleidsregels 2018 te strikt heeft geïnterpreteerd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1104, onder 4.4, volgt dat de daarin opgenomen zinsnede ‘op zichzelf staand’ zo moet worden gelezen dat in combinatie met andere factoren wel sprake kan zijn van een urgent huisvestingsprobleem. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling licht dat hierna onder 4.1 toe.

4.1.    [appellante] wijst in dit verband op de omstandigheid dat het college haar en haar familie al vanaf het begin af aan in een veel te kleine woning heeft gehuisvest, terwijl de gemeente er toe gehouden was om vluchtelingen passende woonruimte aan te bieden. Ook noemt zij de sociaal-psychische en/of lichamelijke klachten van haar en haar familieleden en dat de POH-GGZ en hulpverlenende instanties zich ernstig zorgen maken over de woonsituatie. De Afdeling stelt vast dat het college deze omstandigheden heeft betrokken in het besluit van 31 januari 2022 en dat de rechtbank daarop is ingegaan in haar overwegingen over de hardheidsclausule. De rechtbank heeft daarbij terecht voorop gesteld dat het in het kader van de aanvraag van [appellante] gaat om de belangen en klachten van haar en haar kind en niet van haar andere familieleden. De Afdeling verwijst hiervoor naar de definitie van het begrip huishouden in artikel 1, aanhef en onder l, van de Huisvestingsverordening 2018 en merkt daarbij op dat [appellante] al vanaf het moment dat zij de woning met haar familie betrok meerderjarig was. De rechtbank heeft daarom terecht in aanmerking genomen dat een onafhankelijk arts van Argonaut in zijn mondelinge en schriftelijke advies op basis van de door [appellante] bij haar aanvraag en in bezwaar overgelegde stukken heeft geconcludeerd dat de huidige woonsituatie geen ernstige bedreiging vormt voor de lichamelijke en/of psychische gezondheid van [appellante] of haar kind. [appellante] heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor twijfel aan de zorgvuldigheid en de inhoud van de adviezen van Argonaut voor zover die over haarzelf en haar kind gaan. Gelet hierop heeft het college terecht weigeringsgrond b aan [appellante] tegengeworpen.

De gronden slagen niet.

5.       Uit wat de Afdeling onder 4.1 heeft overwogen, volgt dat ook de gronden over artikel 2.5.8a, tweede lid, onder a, van de Huisvestingsverordening 2018 en paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels 2018 niet slagen. Verder volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2568, onder 6, dat als één van de algemene weigeringsgronden uit een huisvestingsverordening van toepassing is, het college gehouden is de urgentieverklaring te weigeren. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de gronden over weigeringsgrond c geen bespreking meer behoeven.

Artikelen 2.5.11 en 3.3 van de Huisvestingsverordening 2018

6.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over toepassing van artikel 3.3 van de Huisvestingsverordening 2018 zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 tot en met 5.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling verwijst daarbij naar haar overwegingen hiervoor onder 4.1 en 5 en voegt daaraan nog toe dat de rechtbank ook in het kader van de hardheidsclausule terecht in aanmerking heeft genomen dat [appellante] een urgentieverklaring heeft aangevraagd voor haarzelf en haar kind en niet mede voor haar andere familieleden. De rechtbank is daarom terecht niet ingegaan op de stukken van de huisarts over de gezondheid van haar ouders. Uit het vorenstaande volgt dat ook geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2.5.11 van de Huisvestingsverordening 2018.

De gronden slagen niet.

Midstay-urgentie

7.       In het besluit van 31 januari 2022 heeft het college uiteengezet dat éénoudergezinnen waarvoor dakloosheid dreigt in aanmerking kunnen komen voor een tijdelijke woning in het wooncomplex Estafette. Daarvoor maakt het college gebruik van een aparte urgentieverklaring met het zoekprofiel ‘midstay’. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] niet voldoet aan deze voorwaarden. Dat de vader van het kind van [appellante] in Duitsland woont, maakt niet dat zij een éénoudergezin vormt met haar kind. Ook is geen sprake van dreigende dakloosheid omdat zij bij haar ouders woont.

8.       De rechtbank heeft overwogen dat het college ambtshalve heeft bekeken of [appellante] in aanmerking kan komen voor een midstay-urgentie. De rechtbank volgt het college in het standpunt dat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarden van dreigende dakloosheid en een éénoudergezin.

9.       [appellante] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een midstay-urgentie niet in de Huisvestingsverordening 2018 en de Beleidsregels 2018 staan. Verder voert zij aan dat zij en haar kind wel een éénoudergezin zijn. Op de zitting bij de Afdeling heeft zij verder naar voren gebracht dat, gezien de gevallen waarin het college de midstay-urgentie heeft verleend, de voorwaarden van dreigende dakloosheid niet altijd wordt gesteld.

Schriftelijke inlichtingen

10.     Naar aanleiding van het betoog van [appellante] heeft de Afdeling aan het college schriftelijke vragen gesteld over zijn beleid voor de midstay-urgentie. Ook heeft de Afdeling verzocht om geanonimiseerde voorbeelden van toegekende midstay-urgenties.

10.1.  In de schriftelijke inlichtingen heeft het college opgemerkt dat het klopt dat de voorwaarde éénoudergezin niet is opgenomen in de voor de aanvraag van [appellante] toepasselijke Beleidsregels 2018. Het college geeft aan dat het dit inmiddels heeft hersteld in artikel 3.3.3 van de Beleidsregel Urgentieregeling gemeente Haarlemmermeer 2023 (hierna: Beleidsregel 2023). Ook wijst het college er op dat beide voorwaarden zijn opgenomen in zijn nota, de Ruggensteunregeling urgenten met zoekprofiel ‘midstay’ van 5 februari 2019 (hierna: de Ruggensteunregeling). Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] bij toepassing van de Participatiewet weliswaar een alleenstaande ouder is, maar dat dit begrip niet voorkomt in de Huisvestingsverordening 2018 en Beleidsregels 2018. Volgens het college staat het vast dat [appellante] altijd met haar ouders, broer en zussen woonachtig is geweest en nooit zelfstandig heeft gewoond al dan niet met een partner. Het college heeft een aantal geanonimiseerde voorbeelden van toegekende midstay-urgenties bijgevoegd.

Voorwaarden voor een midstay-urgentie

11.     Dat de voorwaarde van een éénoudergezin inmiddels wel in artikel 3.3.3 van de Beleidsregel 2023 staat, doet er niet aan af dat de voorwaarden éénoudergezin en dreigende dakloosheid niet in de op de aanvraag van [appellante] toepasselijke Huisvestingsverordening 2018 en Beleidsregels 2018 staan. De Afdeling stelt verder vast dat beide voorwaarden wel in de door het college bij de schriftelijke inlichtingen gevoegde Ruggensteunregeling staan. De Ruggensteunregeling is echter niet te vinden op de website van de gemeente Haarlemmermeer. Verder staat het begrip éénoudergezin niet gedefinieerd in de Ruggensteunregeling en evenmin in de Beleidsregel 2023 en de nieuwste Huisvestingsverordening gemeente Haarlemmermeer 2022.

Voorwaarde éénoudergezin

12.     De Afdeling vindt het verder zonder nadere motivering niet duidelijk waarom [appellante] niet kan worden aangemerkt als éénoudergezin. [appellante] heeft naar het oordeel van de Afdeling op de zitting overtuigend toegelicht dat de vader van haar kind in Duitsland woont, niet haar partner is en nooit deel heeft uitgemaakt van het gezin dat zij vormt met haar dochter. Dit heeft zij herhaald in haar reactie op de schriftelijke inlichtingen van het college. Het college heeft dit eerder en ook nu niet afdoende weersproken. Daarbij komt dat [appellante] een bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder ontvangt op grond van de Participatiewet. Dat [appellante] altijd samen met haar ouders en broer en zussen woonachtig is geweest, maakt, anders dan het college in zijn schriftelijke inlichtingen lijkt te veronderstellen, naar het oordeel van de Afdeling in dit geval niet dat zij en haar dochter niet aangemerkt zouden kunnen worden als een éénoudergezin.

Voorwaarde van dreigende dakloosheid

13.     [appellante] heeft er naar het oordeel van de Afdeling verder terecht op gewezen dat uit de door het college bij de schriftelijke inlichtingen gevoegde voorbeelden van verleende midstay-urgenties blijkt dat het college ook dreigende dakloosheid heeft aangenomen als de aanvrager, al dan niet tijdelijk, inwoont bij een ander huishouden. De Afdeling wijst met name op de bij het besluit van 12 juli 2023 verleende midstay-urgentie. Verder wordt uit dit besluit en een aantal andere besluiten niet duidelijk waarom volgens het college sprake is van dreigende dakloosheid omdat de tijdelijkheid niet is toegelicht. Ook is het college in de bijgevoegde besluiten niet ingegaan op hoe het verlenen van de midstay-urgentie zich in die gevallen verhoudt tot de algemene weigeringsgronden en de voorwaarden voor de sociaal-medische urgentie.

Oordeel midstay-urgentie

14.     Gelet op de overwegingen hiervoor onder 11, 12 en 13 heeft het college naar het oordeel van de Afdeling ondeugdelijk gemotiveerd waarom [appellante] niet in aanmerking komt voor een midstay-urgentie. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Conclusie

15.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd.

15.1.  De Afdeling zal doen wat de rechtbank had moeten doen en het beroep tegen het besluit van 31 januari 2022 gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het college zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarvoor zal de Afdeling een termijn van zes weken stellen. Het college zal bij het nieuw te nemen besluit moeten uitgaan van de regelgeving zoals die luidde ten tijde van de aanvraag en met inachtneming van andere toegekende midstay-urgenties.

15.2.  Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.

16.     Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2022 in zaak nr. 22/1468;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer van 31 januari 2022;

V.       draagt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat hierin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;

VI.      bepaalt dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer in de door [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 3.937,50, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 184,00 en € 274,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Vink
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024

154-1100

Bijlage

Huisvestingsverordening Haarlemmermeer 2018 Eerste Wijziging

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2021

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

l. Huishouden: een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren of een woongroep;

[…]

Artikel 2.5.3 Inhoud van de urgentieverklaring

1. De urgentieverklaring bevat een zoekprofiel voor woonruimte.

2. Het zoekprofiel bevat het qua ligging, grootte, en aard meest sobere woningtype of de meest sobere woningtypen, naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk voor het oplossen van het huisvestingsprobleem.

3. Het zoekprofiel bevat voorts het zoekgebied waarvoor de urgentieverklaring geldig is.

4. De urgentieverklaring bevat verder de volgende informatie:

a. de naam, het adres en de woonplaats van aanvrager;
b. de geboortedatum van aanvrager;
c. het dossiernummer van de aanvraag;
d. de termijn gedurende welke de urgentieverklaring geldig is.

Artikel 2.5.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring

1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

[…]

b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;

c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;

[…].

3. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring, indien de aanvrager niet valt onder één van de in artikel 2.5.6 tot en met 2.5.8 opgenomen urgentiecategorieën.

Artikel 2.5.8a Sociaal medische urgentie

1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5 [lees: 2.5.5], eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager, het huishouden van aanvrager of een lid van dat huishouden zich naar het oordeel van burgemeester en wethouders op grond van medische of sociale omstandigheden in een levensontwrichtende woonsituatie bevindt, welke alleen beëindigd kan worden door verhuizing naar andere zelfstandige woonruimte.

2. Van een levensontwrichtende woonsituatie als bedoeld in het eerste lid is sprake:

a. indien een of meerdere leden van het huishouden van de aanvrager ernstige medische beperkingen heeft;

[…].

Artikel 2.5.11 Bijzondere omstandigheden

Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om in bijzondere omstandigheden toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,

b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

Artikel 3.3 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Beleidsregels urgentieregeling 2018

Artikel 2.2 Uitwerking algemene weigeringsgronden (artikel 2.5.5 lid 1 Huisvestingsverordening)

Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

[…]

b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;

Er kan sprake zijn van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Met dakloosheid wordt gelijkgesteld de situatie waarin het huishouden van aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders als gevolg van een probleem met de huisvesting redelijkerwijs geen gebruik meer geacht wordt te kunnen maken van de tot dan toe bewoonde woning. In de volgende gevallen is op zichzelf staand geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem:

[…]

•Het huishouden van aanvrager is te klein […] behuisd;

[…].

c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;

[…]

Artikel 3.3.2 Sociaal-medische urgentie

Inleiding

Om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen zoals bedoeld in artikel 2.5.8a van de verordening, moet er sprake zijn van een zeer ernstige bedreiging van de lichamelijke en/of sociale-psychische gezondheid als gevolg van de huidige woonsituatie. In onderstaande situaties kan er sprake zijn van een dergelijke bedreiging:

a. Ernstige medische beperkingen;

b. Dakloosheid of dreigende dakloosheid van een huishouden waarvan minderjarige kinderen deel uit maken;

[…]

Voor alle gevallen zijn ook de in artikel 2.5.5 genoemde algemene weigeringsgronden van toepassing.

Ernstige medische beperkingen

Een situatie waarbij de lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid van de aanvrager of één of meer leden van het huishouden aantoonbaar wordt bedreigd als gevolg van de huidige woonsituatie.

Dakloosheid of dreigende dakloosheid waarvan minderjarige kinderen deel uit maken

Dakloosheid of dreigende dakloosheid met minderjarige kinderen is op zichzelf staand geen reden voor urgentie, tenzij aantoonbaar sprake is van ernstige bedreiging van de lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid van een of meer gezinsleden van het huishouden als gevolg van de woonsituatie.

[…].

Artikel 3.3.3 Midstay-urgenties

Als uitvloeisel van artikel 2.5.3 van de verordening, op grond waarvan aan een urgentieverklaring een zoekprofiel kan worden verbonden, kan het zoekprofiel ook een zogeheten midstay-urgentie inhouden. Dat is een urgentie waarmee men uitsluitend voorrang krijgt bij woonruimte, waar met een tijdelijke huurovereenkomst gewerkt wordt.

Aan woningzoekenden van wie een verzoek om indeling in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 2.5.8 lid 1 sub b of artikel 2.5.8a van de verordening is geweigerd, maar die wel een urgente woningbehoefte hebben, kan een dergelijke midstay-urgentie verleend worden. In die situatie hoeft er dan niet altijd sprake te zijn van een ernstige bedreiging van de lichamelijke en/of sociaal-psychische gezondheid van een of meer leden van het huishouden.