Uitspraak 202200996/1/V3


Volledige tekst

202200996/1/V3.
Datum uitspraak: 19 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 8 februari 2022 in zaak nr. NL22.1125 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.

Bij uitspraak van 8 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.       De in de grieven opgeworpen rechtsvragen over het nemen van een asielbesluit zonder terugkeerbesluit in verband met een nog te verrichten onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer van de

niet-begeleide minderjarige vreemdeling, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530, onder 14 tot en met 19.3, beantwoord. Uit die overwegingen volgt dat de Terugkeerrichtlijn er niet aan in de weg staat dat pas na het nemen van het asielbesluit een terugkeerbesluit wordt genomen en dat artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000 gedeeltelijk buiten toepassing kan worden gelaten, wanneer de staatssecretaris meer tijd nodig heeft om het onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer af te ronden. Door erop te wijzen dat de vreemdeling niet op het nader gehoor is verschenen, heeft de staatssecretaris een geldige reden gegeven voor het feit dat hij het onderzoek naar adequate opvang niet tijdens de asielprocedure heeft kunnen uitvoeren.

De grieven slagen.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

3.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 8 februari 2022 in zaak nr. NL22.1125;

III.      verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.

w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Vos
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024

644-1058