Uitspraak 202305508/1/R3


Volledige tekst

202305508/1/R3.
Datum uitspraak: 17 april 2024

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Woerdense Verlaat, gemeente Nieuwkoop,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2023 in zaak nr. 21/5591 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2021 heeft het college geweigerd om handhavend op te treden tegen de volgens [appellant] onrechtmatige wijze van bewoning van de woning aan [locatie 1] in Woerdense Verlaat.

Bij besluit van 28 juli 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het weigeringsbesluit van 7 april 2021 met een gewijzigde motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 17 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 21 maart 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door F. Zorn, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.

Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 13 januari 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       [appellant] bewoont het appartement aan [locatie 2] in Woerdense Verlaat. Het appartement boven hem is het appartement van [partij 1] en [partij 2] aan [locatie 1] (hierna: de woning). [appellant] meent dat de woning in strijd met het bestemmingsplan "Noorden, Woerdense Verlaat en Vrouwenakker" (hierna: het bestemmingsplan) mede werd gebruikt om werknemers van het kwekerijbedrijf van [partij 1] en [partij 2] tijdelijk te huisvesten. Hij heeft het college verzocht om daartegen handhavend op te treden.

Het college heeft dit verzoek afgewezen omdat [partij 1] en [partij 2] volgens het college gehoor hebben gegeven aan het verzoek van het college om het onzelfstandig laten gebruiken van de woning te staken, en daarna niet meer is gebleken van bewoning in strijd met het bestemmingsplan. De twee bewoners van de woning vormen volgens het college één huishouden. Dat zij soms visite ontvangen die blijft overnachten, maakt niet dat sprake is van meerdere huishoudens. Het college stelt verder dat er ook geen reële dreiging aanwezig is dat alsnog bewoning door meerdere huishoudens zal plaatsvinden.

3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] tegen de weigering om handhavend op te treden ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat, voor zover er al sprake was van een overtreding, deze zich ten tijde van het besluit van 28 juli 2021 niet meer voordeed. Volgens de rechtbank was er ook geen aanleiding om preventief handhavend op te treden met het oog op het voorkomen van een overtreding in de toekomst, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat onzelfstandige bewoning met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden.

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet op de juiste wijze heeft beoordeeld of sprake was of is van een overtreding. Hij stelt dat de woning tussen januari 2020 en december 2021 wel in strijd met het bestemmingsplan is bewoond, toen de woning werd gebruikt voor het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten.

Procesbelang

5.       De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat [appellant] geen procesbelang heeft. Zijn hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk. De Afdeling licht dat hierna toe.

5.1.    Procesbelang is het belang dat een appellant heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de appellant voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de appellant van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft de appellant die opkomt tegen een besluit, procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404, moet het gaan om een actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het (hoger) beroep. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.

5.2.    [appellant] heeft bevestigd dat er vanaf december 2021 geen sprake is van een overtreding in de woning. Hij streeft niet na dat het college handhavend optreedt. De reden dat hij hoger beroep heeft ingesteld, is omdat hij met een oordeel van de Afdeling duidelijkheid wil krijgen over de uitleg van het bestemmingsplan. Zo kan worden voorkomen dat er in de toekomst opnieuw een situatie ontstaat waarin een appartement in het appartementengebouw op soortgelijke wijze wordt bewoond en het college dat in overeenstemming met het bestemmingsplan acht. Dit vindt [appellant] van belang omdat zo'n wijze van bewoning van een appartement hinder kan veroorzaken en de brandveiligheid van het hele gebouw kan raken.

5.3.    Het door [appellant] gestelde belang bij een uitspraak houdt uitsluitend verband met de uitleg van het bestemmingsplan met het oog op een eventuele toekomstige vergelijkbare wijze van bewoning in het appartementengebouw, en niet meer met het concrete geval waarin hij om handhaving heeft verzocht. Dat levert geen actueel en reëel belang op. Als zich in de toekomst een nieuw geval voordoet waarin volgens [appellant] bewoning van een appartement in strijd met het bestemmingsplan plaatsvindt, zal hij het college opnieuw kunnen verzoeken om daartegen handhavend op te treden. Het college zal dat verzoek dan moeten beoordelen aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.

Conclusie

6.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Witsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2024

727